Nederlandsche Volkskunde | Page 9

Jos Schrijnen
Weranfridus onder de Franken en Friezen. Maar
ook Vlaanderen werd door den h. Eligius bezocht, waar reeds door
Victricius van Rouaan met vrucht aan de kerstening der bevolking was
gearbeid. De hh. Lambertus en Hubertus waren de apostelen van
Taxandrië en van de Ardennen.
Een kenmerkend feit voor de kerstening van Nederland is de stichting
van het bisdom Utrecht door den h. Willebrordus in de VIIIe eeuw;
onder hem was werkzaam de h. Bonifacius, aartsbisschop der Friezen.
Blijvend vestigde zich het Christendom in deze streken onder de
Karolingers.

II. Dorp en dorpsgebied.

De nederzettingen der bevolking van Nederland in dorpen (gehuchten,
vlekken) en steden moeten in verband met de natuurlijke gesteldheid
van den bodem en het karakter van den stam der nederzetting, zooveel
mogelijk aan de hand der geschiedenis, worden verklaard. Deze
verklaring is onontbeerlijk voor het goed begrip van vele folkloristische
verschijnselen.
Ten tijde van Caesar leefden de Germanen nog grootendeels van jacht
en visscherij; ook met de veeteelt waren zij eenigermate vertrouwd. Zij
vormden nog een echt nomadenvolk, dat in groepen van een zeker
aantal families of geslachten rondzwierf van de eene plaats naar de
andere. Met privaatbezit waren zij ten eenenmale onbekend.
Gemeenschappelijk werd een ongedeeld stuk grond in bezit genomen,
een marke, d.i. grensland, een binnen bepaalde grenzen omsloten
gebied, dat in Saksische streken nog voortleeft als "onverdeelde
gronden, aan een markgenootschap behoorende" en verwant is met het
Oudsaksische marka, het Oudhoogduitsche marcha en het Latijnsche
margo "rand". Het verouderde Nederlandsche mark, marke leeft voort
in markgraaf en markies. Zoodra dit stuk grond was uitgeput, werd het
met een ander verwisseld.
Tacitus kent echter ook zulke nederzettingen, waarbij elk familiehoofd
een bepaalde hoeveelheid land ter ontginning en bebouwing kreeg. Wij
vinden hier een overgangsvorm tot het privaatbezit, waarop wij nader
zullen terugkomen.
Toen eindelijk het akkerland in privaatbezit was overgegaan, bleef toch
weideland, heide, veen en bosschen in het bezit der gemeenschap: de
allmende. Ten slotte werd het recht hierop georganiseerd en alleen
toegewezen aan de nakomelingen der oude bewoners, die daarop recht
bezaten. Zoo ontstonden de markvereenigingen of markgenootschappen,
die meestal in de oorspronkelijk Saksische gedeelten van ons land:
Drente, Overijssel en Gelderland voorkwamen en eerst door de wet van
10 Mei 1886 grootendeels zijn verdwenen. Deze wet toch machtigde
ieder markgenoot de verdeeling der onverdeelde eigendommen te
vorderen. In 1886 bestonden in Noord-Nederland nog ± 36000 H.A.
onverdeelde markegronden. Zie hierover en tevens voor de verdere

behandeling van dit onderwerp Dr. H. Blink, Nederland en zijne
bewoners (Amsterdam 1889-1892) III, blz. 248; Ontwikkeling van den
grondeigendom in Nederland, in Vragen van den Dag IV, bl. 98 vlg.;
Studiën over nederzettingen in Nederland, in het Tijdschrift van het
Koninkl. Nederl. Aardrijksk. Genootschap 1902, XVIII, bl. 754 vlg.
Natuurlijk bleven de marken op de schrale gronden van het zand- en
grintdiluvium langer bestaan, dan b.v. in de eertijds Frankische
provincies. Daar verdwenen zij onder den invloed van het leenstelsel,
wat natuurlijk met de gesteldheid van den bodem samenhangt. In het
Gooi, op de Veluwe, en nog elders, met name in het Oosten van het
land is het gemeenschappelijk grondbezit nog blijven voortbestaan.
Soms in rudimentairen vorm; zoo b.v. in den stoppelgang.
Wanneer n.l. het land na den oogst in de stoppels lag, keerde het
gemeenschappelijk grondgebruik weer. Dan ontstond de stoppelweide
of de stoppelgang, het recht om vee op den akker te drijven na afloop
van den oogst. Men noemde dit ook overal, vanwaar het spreekwoord:
"Na St. Gal loopen de schapen overal".
Dit recht blijkt ook uit vele verboden en bepalingen. In een keure van
het Land van Cuijk uit het jaar 1538 leest men: "En als de half oogst
voorbij is, mag men de schapen en beesten laten gaan, als van ouds
gewoon is, ongeschut"; en in de landrechten van Roermond; "Alle
erfschap van akkerland, dat onbezaaid ligt, is den kerspelluiden met
schapen en varkens te bedrijven gemeen, tenzij dat het ware besloten,
want geenen scheper of zwijn geoorloofd is, besloten kamp te openen
en te bedrijven".
Een eigenaardige uitzondering vinden wij in het landrecht van Drente:
"Niemand zal op de gemeene esschen mogen weiden op de stoppelen,
zoolang in de groote buurtschappen en in de kleine twee verscheidene
lieden nog koren op het land hebben, uitgezonderd boekweit". Immers
boekweit, al was het reeds door de Kruisvaarders ingevoerd, werd als
een nieuw gewas beschouwd. Ook bij plakaat van Utrecht werd tijdens
prins Maurits het drijven van vee en paarden op het stoppelland
verboden.

In Vlaanderen, Zeeland, Holland en Friesland, dus in landen met betere
gronden en levendiger verkeer, kwam het privaatbezit reeds vóor Karel
den Grooten tot stand.--
Bij de landelijke nederzetting onzer bevolking dient men twee
hoofdgroepen te onderscheiden, n.l. de nederzettingen in dorpen, en in
afzonderlijke hoeven.
I. Nederzettingen in dorpen. Hierin heerscht bonte verscheidenheid.
Een voorname afdeeling vormen de planloos geconcentreerde
nederzettingen, die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 233
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.