Nederlandsche Volkskunde | Page 7

Jos Schrijnen
anders geweest.
Zoo is het een feit, dat het Keltisch op Keltischen bodem door het
Vulgairlatijn als het ware is opgezogen, en dat het slechts een niet
noemenswaardig aantal woorden in het Fransch heeft achtergelaten.
Teekenend is het ook, dat de Slaven, die in den loop der eeuwen in zoo
grooten getale zich in Griekenland gevestigd, en vooral in den
Peloponnesus zich zoo sterk met de Grieken vermengd hebben, wèl een
grooten somatischen invloed op de Grieksche natie vermochten uit te
oefenen, maar in het Nieuw-Grieksch nauwelijks enkele sporen van
hun aanwezigheid konden achterlaten.
3. De volkeren, die opdrongen uit het Noorden en Oosten, steeds door
weer andere stamgenooten gevolgd, waren de Germanen,
vertegenwoordigers van het Teutonische ras. Wij kunnen hun sporen
volgen links van den Rijn in de zuidelijke gewesten, en verder in
Gelderland, Overijssel, Drente, het Gooi, wanneer wij letten op de
grove Germaansche cylinderurnen, die onder Romeinschen invloed
steeds meer verwantschap beginnen te vertoonen met de La
Tène-kultuur.
Wij kunnen hier drie stammen onderscheiden: de Friezen, Saksers (of
Sassen) en Franken.
De Friezen wonen thans vrij onvermengd hoofdzakelijk nog slechts in

Friesland met uitzondering van het Bilt, een bedijking in den mond der
vroegere Middelzee, door Hollandsche kolonisten bevolkt, en verder
van Ooststellingwerf en Weststellingwerf. Ook Schiermonnikoog en
Terschelling wordt nog door Friezen bewoond. Maar eertijds reikte hun
gebied van de Dollard tot het Zwin, een voormaligen zeeboezem in
Zeeuwsch-Vlaanderen. Hun gebied vormde een lang uitgerekte, smalle
kleistreek, een kustzoom, zonder geografisch middelpunt: en zoo
verklaart men hunne spoedige vermenging en staatkundige
versnippering. Friesch leven en Friesche volksaard heerschte dus in de
provincies Groningen en Friesland, in het Westen van Drente,
Overijssel en Utrecht, in Holland met uitzondering van Kennemerland,
waar de Kannenefaten woonden, in Zeeland en het Vrije van Brugge.
Sporen van Friesche zeden en taal vindt men nog in ruime mate in
Holland, met name bij de landbouwers op de geestgronden. Vgl. Dr. H.
Blink, Nederland en zijn bewoners (Amsterdam 1892) III, bl. 143 vlg.
Het begin van den inval der Saksers in ons land kan op grond van
archaeologische gegevens gesteld worden op korten tijd na het begin
onzer jaartelling: tal van resten van vaatwerk, die een Saksisch karakter
vertoonen, zijn gevonden in Twente en Drente, en ook sporadisch
verder westwaarts. Deze stammen nu, die na Caesar's tijd ons land van
uit het Oosten zijn binnengedrongen, blond en kortschedelig, mogen
wellicht niet als zuivere Teutonen (Germanen) worden beschouwd;
maar door de Romeinen werden zij steeds bij de Germanen gerekend.
Aan hun verwantschap met den beslist-Saksischen stam, die omstreeks
de IVe of Ve eeuw binnendrong, is wel niet te twijfelen. Maar Dr.
Holwerda noemt ze terecht "proto-Saksers". Zij vestigden zich in de
oostelijke streken van Nederland, begrensd door den IJssel, doch
drongen verder op.
Hoe sterk de Saksers--in hun geheel genomen--zich over Nederland
verspreid hebben, toont o.a. het Saksische vaatwerk, dat men in Drente,
Friesland, Overijssel, Gelderland en Limburg vindt. Het zuiverst wordt
wel het Saksisch gesproken in de Graafschap, in Salland en Twente. In
Twente vindt men ook het sterkst-uitgesproken Saksische karaktertype;
en ook daar juist heeft de weefkunst, een Saksische huisindustrie, zich
tot grootindustrie ontwikkeld. Saksische mengbevolking, mengkultuur

en mengdialekten vindt men in Limburg, Gelderland, Holland,
Overijssel en elders.
Overheerschte aan den IJssel het Saksische element, aan den Rijn had
het Frankische de bovenhand. Raadselachtig is deze stam, in zoover
wèl het bestaan van een Frankisch volk vaststaat, dat zich over een
groot deel van West-Europa heeft uitgebreid; maar zijn herkomst ligt in
het duister. Omstreeks 300 na Christus vielen zij in het land der
Batavers, het eiland tusschen Maas en Rijn. Deze, de
vertegenwoordigers van een ouderen Frankischen stam, immers
volgens Tacitus verwant met de Chatten, waren het eerst met de
Romeinen in aanraking gekomen: reden, waarom zij, hoezeer ook ten
onrechte, als de oorspronkelijke bewoners van Nederland werden
beschouwd.
De Franken woonden in het begin hoofdzakelijk in Salland. In de IVe
eeuw nestelden zij zich in Toxandrië om naderhand verder door te
dringen naar het zuiden. De Frankische grens in België vormt ook de
zuidelijke grens van het Nederlandsche taalgebied. Zij is nauwkeurig
vastgesteld door Prof. G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique
et dans le Nord de la France (Bruxelles 1898). Ongeveer volgt zij de
groote Romeinsche heirbaan van Boulogne over Castellum
Menapiorum (Cassel, in Fransch-Vlaanderen), Tornacum (Doornik) en
Aduatica Tungrorum (Tongeren) naar Keulen.
Nakomelingen van den Frankischen stam vindt men heden ten dage
hoofdzakelijk in Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Zuid- en Noord-
Brabant, Belgisch en Nederlandsch Limburg, in het zuidelijk gedeelte
van Gelderland, Lijmers, Betuwe, Land van Maas en Waal,
Tielerwaard, Bommelerwaard en het Rijk van Nijmegen, in de
Alblasserwaard en de Vijf Heerenlanden (prov. Zuid-Holland) en in het
grootste gedeelte van Utrecht. In Zuid-Limburg wonen de
afstammelingen der Ripuarische Franken: de Usipeten, Tenkteren,
Brukteren, Sunucers en Eburonen, die vanaf de IVe eeuw
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 233
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.