Nederlandsche Volkskunde | Page 6

Jos Schrijnen
rekenen,

is hoogst onzeker. In alle geval behoort hij tot het Alpine ras. Hij
vertegenwoordigt de zoogen. "Klokkebeker-kultuur", die over een
groot deel van Europa is verspreid geweest: men ontmoet deze Alpinen
in een gedeelte van de provincie Utrecht, in Drente, Twente en op de
Veluwe. Den naam ontleent deze kultuur aan een eigenaardig vaatwerk,
geelbruin van tint en uit de hand gevormd, terwijl het vaasprofiel
klokkevormig gebogen en eigenaardig versierd is. Naast steenen vindt
men ook bronzen werktuigen en voorwerpen ter versiering, b.v.
bronzen ringen.
Deze urnen zijn slechts ten deele brandurnen. Want de dragers der
klokkebekerkultuur hebben ook hun dooden begraven en wel onder vrij
hooge opgeworpen heuvels. Bij het onderzoeken van zulke grafheuvels
op de Veluwe bleek het, dat wat een aardheuvel leek, niets anders was
dan een ineengestorte massa vergaan hout en zand, afkomstig van een
koepelvormigen bouw uit houten balken, met zand of heideplaggen
overdekt. Nu is het de verdienste van Dr. Holwerda, gewezen te hebben
op de analogie van deze grafheuvels met de prachtige koepelgraven van
Mykene; hiervoor verwijzen wij naar een Gids-artikel van zijn hand
(1912 Jan.), waar hij o.m. deze overeenkomst op populaire en
overzichtelijke wijze behandelt.
Een ander volk, ook behoorende tot het rondhoofdige Alpine ras, waren
de Galliërs, die omstreeks 300 v. Chr. in onze zuidelijke provinciën de
zoogen. "Hallstatt-kultuur" brachten. Op hen is de naam "Kelten" zeker
meer toepasselijk. De eigenaardige urn dezer beschavingsperiode
vertoont een min of meer bollen buik, terwijl de rand daarin zeer
geleidelijk overgaat òf er scherp op staat en uitbuigt. De ornamentlijnen
zijn meestal zigzagvormig. Zulke urnen vond men in Noord-België, in
het zuiden van Brabant en in Noord-Limburg (b.v. te Wellerlooi, Oyen
en Afferden). Enkele exemplaren vond men ook op de Veluwe. Zoo
vormt dan b.v. Hoog Soeren de noordelijkste schakel van een keten, die
wij door Nederland, België, Duitschland (Rijnland en Würtemberg) tot
in Italië kunnen volgen. Naar men aanneemt heeft de vroeg-Italische
bevolking omstreeks de VIIIe eeuw v. Chr. deze beschaving
geformeerd; de vormen der Hallstatt-urn in gebakken aarde, zoo sterk
herinnerend aan de metaaltechniek, hebben zij inderdaad van een

metalen urnvorm afgeleid.
Nu blijkt echter uit de opgravingen, dat deze beschaving in ons land
eerst in de laatste eeuwen vóór en in de eerste eeuwen na Christus valt
te dateeren. Hieruit mag men het besluit trekken, dat de
Hallstatt-kultuur, die in het Zuiden van Midden-Europa en in Frankrijk
betrekkelijk spoedig door de zoogen. "La Tène-kultuur" is vervangen,
in onze streken, hoewel in armelijker vorm, is blijven voortbestaan. Wij
hebben hier te doen met late afstammelingen van het Alpine ras.
De vindplaatsen der urnen stemmen overeen met de geschiedkundige
gegevens. De Grieksche geschiedschrijver Dio Cassius, die Rome's
historie heeft te boek gesteld, verhaalt, dat de Kelten oudtijds de beide
oevers van den Rijn bewoond hebben en zelfs ook daar gevestigd
waren, waar de stroom, Gallië ter linker zijde latend, in den Oceaan valt;
terwijl Julius Caesar meedeelt, dat de Keltische Menapiërs kort vóór
zijn komst in deze streken den rechter Rijnoever bewoonden.
Ook de plaatsnamen kunnen ons eenigermate van dienst zijn, om het
verbreidingsgebied der Kelten in ons land te bepalen. Te geschikter
plaatse zal ik de Nederlandsche plaatsnamen uitvoeriger bespreken;
hier volgen dus slechts enkele namen als criteria.
Evenals de Duitsche plaatsjes Remagen, Dormagen e.a. verraadt
Noviomagus zijn Keltische herkomst. Misschien is deze plaats identiek
met Batavodurion: "fort der Bataven", terwijl anderen deze plaats voor
Wijk-bij-Duurstede, weer anderen voor Batenburg houden. Arenacum
is vermoedelijk Arnhem. De Bataafsche burcht van den Keltischen
handelsgod Lug, n.l. Lugdunum Batavorum, draagt een Keltischen
naam, die misschien nog in Loosduinen voortleeft. Zuidelijk hebben
wij verder Coriovallum, op de heirbaan van Maastricht naar Keulen,
thans de stad Heerlen; en wat veel zegt, de namen onzer drie groote
rivieren: Rijn, Maas en Schelde zijn beslist Keltisch. Ten onrechte heeft
men ook de Waal voor Keltisch willen verslijten; deze benaming
vertoont Germaansch karakter, verwant als zij is met het
Angelsaksische wôh "krom" en het Gotische wâhs in unwâhs
"onberispelijk". Zie de verhandeling van Prof. H. Kern in het
Tijdschrift van het Koninkl. Nederl. Aardrijksk. Genootschap, 2de serie

XXI, bl. 773 vlg.
Verder heeft onze taal, of liever het Germaansch, een niet
onbelangrijke hoeveelheid taalgoed van de Kelten overgenomen, die ik
in het Vierde Hoofdstuk bij de behandeling van het taaleigen zal
bespreken. Laat ik hier slechts wijzen op zeer gebruikelijke woorden
als volk, duin, rijk, ambacht, misschien havik. Deze leenwoorden zijn
daarom zoo van belang, dewijl zij min of meer als maatstaf kunnen
gelden voor het overnemen van algemeene kultuur. Wij mogen dus
besluiten, dat ook heel wat kultuurgoed of althans elementaire
beschavingsbestanddeelen zijn overgenomen en uitgewisseld, waarvan
de bouwtrant der boerenwoningen in bepaalde streken o.m. getuigt.
Maar verder blijkt hieruit, dat de Keltische beschaving niet
minderwaardig was vergeleken bij de Germaansche; integendeel! Waar
een groote kultuurkloof gaapte, zijn de verhoudingen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 233
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.