Nederlandsche Volkskunde | Page 5

Jos Schrijnen
volksetymologie. Klank- en begripsassociaties. Etymologische
natuurverklaring. Volksetymologie in plaatsnamen.
II. Volksgeneeskunde
Volksgeneeskunde en kultuurgeneeskunde. Het beginsel der sympathie.
Bezwering. Bannen en overdragen. Sympathetische geneesmiddelen.
Offersurrival? Geneeskrachtige kruiden.
III. Natuurverklaring en weerkunde
Natuurverklaring. Natuurverklarende sprookjes. In de dierenwereld. In
de plantenwereld. De volksweerkunde. Dichterlijke uitdrukking. Faktor
der sympathie. Planten en dieren in de volksweerkunde. Het beginsel
der periodiciteit. Kritische dagen. De volksweerkalender.
IV. Plantlore
De bloem als zinnebeeld. Volksbenamingen der planten. Tooverkracht.
Invloed van het Christendom. Volksheiligen in de plantlore. Onze flora
het beeld van den Nederlandschen volksaard. Het volkswezen van
Groot-Nederland. De volkskultuur de ziel der natie.
Bij de isethnen-kaart

ALGEMEENE BEGINSELEN EN MAATSCHAPPELIJKE
INSTELLINGEN.

I. Lagen en gebied onzer volkskultuur.
Hoe geheel ons land in den diluvialen tijd door ijs en water was
overdekt; hoe het opdook uit de golven in het alluviale tijdperk, door

steeds zwakker-stroomende rivieren doorploegd; hoe de bodem zich
allengs vormde uit kompakte zand- en leemmassa's en meer
regelmatige steen- en klei- en zandlagen,--dit alles is zonder twijfel van
belang voor de verklaring van bewoonbaarheid, uitoefening van
bedrijven, bronnen van bestaan, plaatselijke verordeningen en
gebruiken enz., maar ligt toch te ver van ons onderwerp. Meer van
belang zijn de verschillende kultuurlagen, die zich ten gevolge der
stroomingen van volkeren en rassen en ideeën hebben afgezet en
waarneembaar zijn ook in den ondergrond der hedendaagsche kuituur:
het zijn de lagen onzer volkskultuur.
1. Praehistorie. Aangaande de oudste bewoners van ons land, de
volksstammen, die in praehistorische tijden of ook in den
schemerschijn der geschiedenis huisden op Nederlandschen bodem,
moeten wij ons grootendeels tot gissingen bepalen. Waarschijnlijk dan
woonde eertijds in Noord- en Zuid-Nederland, met name op de boorden
van Maas en Lesse, een kortschedelig ras, dat Europa bevolkte vóor de
komst, althans vóor de definitieve uitbreiding der Indogermanen.
"Wanneer de verschijnselen in Zuid-Limburg niet bedriegelijk blijken",
schrijft Dr. J. H. Holwerda Jr., in Nederland's vroegste Beschaving
(Leiden 1907), "moet daar al zeer vroeg, mogelijk reeds 3000 voor Chr.,
een onbeschaafde stam hebben gewoond, maar zeker zien we in den
maker van het hunnebedvaatwerk, den bouwer dier grafmonumenten,
een verwante van dien voorhistorischen stam, die eenmaal een groot
deel van Europa, ook van de klassieke wereld, bewoonde" (bl. 49).
Naar men weet, verstaat men door hunnebedden (of hunebedden)
steenen grafkamers van verschillende afmetingen, gevormd door een
kring van erratische gesteenten, die in het diluviale tijdperk rechtstreeks
door landijs waren aangebracht. Enkele dier zwerfsteenen dienden als
dekking dezer sober-majestueuze grafsteden--wij noemen de minder
ingewikkelde vormen ook wel "grafkelders"--waarin de oerbewoners
van ons land hunne lijken neerlegden; de urnen dagteekenen uit lateren
tijd, want in Nederland evenals elders is de lijkverbranding jonger dan
het begraven. Naast de lijken legde men wapenen of andere
voorwerpen, welke den doode dierbaar geweest waren, of die hij, naar
men meende, noodig kon hebben in zijn laatste woonstede. Op dit

geloof aan het voortbestaan der ziel na den dood in zijn menigvuldige
vormen en uitingen zullen wij nog verder in de gelegenheid zijn de
aandacht der lezers te vestigen. Ook op de hunnebedden komen wij
naderhand terug. Hier zij slechts opgemerkt, dat het voorkomen van
brandurnen in hunnebedden niet pleit tegen de stelling der prioriteit van
het begraven. Want vooreerst is het waarschijnlijk, dat ook de Kelten
en Germanen, zij het dan ook in navolging hunner voorgangers, die
zich met hen--vooral met de Kelten--vermengd en wier kultuur zij ten
deele hebben overgenomen, dergelijke grafkamers hebben gemaakt.
Verder kan men gereedelijk aannemen, dat wederom door later-levende
menschen brandurnen in de ommanteling van reeds bestaande
hunnebedden zijn neergezet, zoodat het daarin gevondene: steenen,
bronzen, zelfs ijzeren voorwerpen, uit verschillende tijden en van
verschillende volksstammen afkomstig kan wezen.
Tuschen 1500 en 1000 vinden wij deze kultuur in Drente, zuidelijk
Friesland, Overijssel en het Gooi. De beschaving is een zuivere
steenkultuur. Het bruinachtig vaatwerk, zonder draaischijf gevormd,
vertoont typische gedaanten en versieringen. Wat de geestelijke kultuur
betreft met betrekking tot het hedendaagsche folklore, hieromtrent is
weinig met voldoende zekerheid vast te stellen. Menig Nederlandsch
begrafenisgebruik stoelt zeer zeker op animistischen grondslag, maar
ook het volksgeloof onzer Germaansche voorvaderen vertoont
sterk-animistische trekken. Insgelijks is de matriarchale
familie-inrichting--waarbij de vrouw alleszins de meerdere is, de
afstammingslijn aangeeft, den naam verleent en het erfrecht bepaalt--,
die bij de oorbewoners van ons land de heerschende zou geweest zijn,
bij de oude Germanen in een zeer vroege periode bekend geweest: zie
hierover mijne Essays en Studiën in vergelijkende
godsdienstgeschiedenis, mythologie en folklore (Venloo, 1910), bl. 176
vlg. Trouwens hier behoeft niet alleen sprake te zijn van "overleefsels"
of "bezinksel", zooals wij te gelegener plaatse zullen aantoonen.
2. Over begrip en omvang van den term "Kelten" verkeert men in het
onzekere. Zeker is aan sommige stammen ten onrechte die naam
geschonken. Of wij met name den volksstam, die kort na 1000 v. Chr.
van uit het zuiden ons land binnendrong, tot de Kelten kunnen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 233
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.