Nederlandsche Sagen en Legenden | Page 7

Josef Cohen
drom van menschen, welke in zijn beidende onbewegelijkheid niet m��t hem smeekte.
Want zij allen gevoelden het, dat alleen de vrouwe van Stavoren redden kon. Wat was de Dood tegen haar? Met het uitstrekken van ����nen vinger dreef ze den honger ver buiten de stad! Wanneer zij even glimlachte, was de armoede in een land verdwenen. En men wachtte -- Men wachtte bang. De vrouwe van Stavoren lette niet meer op den armen man.
Ze staarde naar de zee -- Haar schepen waren nog in de haven. Morgen al zouden zij zee kiezen. In haar ooren klonk het tinken van het geld, dat ze winnen zou. Zij gevoelde haar trots als een bedwelming, een roes van blijden angst; en ze sidderde in haar kleed van goudbrocaat, vol eerbied voor haar eigen rijkdom. Van de schepen gleed haar blik naar haarzelve, en ze bezag zich, zooals zij stond temidden van het nederige volk, voor den man, die zijn handen naar haar uitstrekte. Van verre schenen zijn woorden te komen, zoo zwak was zijn stem:
"Help mij."
En van alle zijden druischten de stemmen op haar in: "Help hem."
Vleiend bewonderden haar oogen de granaatappelen, de bloemen, de ranken, rijk geweven in haar statig gewaad. Elke figuur zag zij aan: als in een wonderschoonen droom glimlachte ze.
Allen meenden, dat haar milde daad volgen zou. Ze glimlachte zeker om de goede gedachten, en het geluk van 't medelijden was in heur hart. Hoe zalig zijn zij, die geven mogen. Welk een gave is de rijkdom voor hen, die milddadig zijn.
De arme man deed zijn handen zinken.
Het verlossend woord zou nu worden gesproken.
Ach! niemand wist, dat ze slechts gelukkig was om haar kleed, en dat zij niet had geluisterd naar den kreet van den arme. Niemand wist, dat ze maar droomde van een weefsel van granaatappelen, bloemen en ranken, en dat ze niet begreep, hoe men op haar goede gaven wachtte.
Daar zij bleef zwijgen, hief de man met meer moeite zijn armen op. Nog zachter, nog verder klonk zijn stem:
"Help mij."
Het volk zweeg. Wie was het, die beter nog vragen kon? Vast-geklemd was aller verwachting aan het gelaat der trotsche vrouwe.
Toen zag ze naar den smeekeling. Ze strekte haar hand uit, niet om te geven. Met schrik luisterde men naar haar woorden.
"In Stavoren is geen plaats voor zwervers en bedelaars. Wij hebben geen lieden noodig, die niet werken willen. Maak, dat ge heen-gaat. En gij allen! is er geen arbeid te over in deze stede, dat ge uit uw werkplaatsen rent?"
Geen kracht had de arme, zijn handen te doen zinken. Zijn hoofd bleef naar haar gericht, en 't geleek, of hij haar bleef smeeken. Roerloos was het volk, de mannen zelfs van haar schepen.
"Niemand behoeft te helpen, want het kwade voorbeeld zal niet gegeven worden in Stavoren. Het kwade voorbeeld is de pest, gaande van huis tot huis. Schaamt u, gij allen, die het kwade voorbeeld niet verjaagt."
Was er iemand, die iets mompelde? Er was een stem geweest, die verklonk.
Iemand had gedreigd.
Hooger richtte zich de vrouwe van Stavoren, en haar oogen, machtiger dan de Dood, zagen van den een naar den ander. Zoo vorschte ze uit, wie zou hebben gemompeld. Het was slechts een rimpeling van wrok geweest, en in de roerloosheid was deze al opgelost.
"Ga weg uit Stavoren," zeide eindelijk de vrouwe weder tot den bedelaar, "en weet, dat ge hier niet wederkeeren zult."
"Ik ben stervende -- een bete broods!"
Er was een man in de menigte, die naar zijn huis wilde gaan, om 't voedsel te halen. De stem der vrouwe riep hem.
"Blijf hier! Zoo hij sterven wil, is dit zijn plaats."
Toen stond de arme man op. Het mirakel geschiedde. Als een jongeling was hij, rank en recht, en zijn stem was als van een ridder, die uitdaagt ten strijd. Er was een vlam in zijn oogen, die fel uitschoot naar de trotsche vrouwe.
"Vloek over u."
Ze deinsde niet terug. Schamper lachte ze.
"Wie durft mij te vloeken -- " en ze strekte haar hand uit, en wees naar de vijf schepen, wiegelend in de haven.
"Ziet gij ze daar -- Mijn zijn ze."
De bedelaar liep krachtig op haar toe, tot hij vlak voor haar stond. Bijna raakte zijn gelaat 't hare. Fluisterend hernam hij 't, zoodat zij alleen het hoorde.
"Ze zijn van de zee, vrouwe van Stavoren. Ge zult sterven ... armer en ellendiger dan ik -- "
Zwijgende nam zij den ring van haren vinger, en ze wierp het kleinood in de golven.
"Eerder komt die ring terug -- ellendige bedelaar voor uw woorden waar zijn. Ik ben de vrouwe van Stavoren!"
"Veracht en niet beklaagd," fluisterde hij. "Hoe vreeselijk zal uw lot zijn. Bedenk u nog ����nmaal."
"Ik heb mij niet meer te bedenken."
"Bij Christus-bloed! de ring zal wederkeeren."
Ruggelings viel hij neder, nadat hij dit nog had gezegd. Zijn magere leden strekten zich recht. De oogen werden gebroken. De mond sloot zich.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 146
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.