prinses. Hij was
niet romantisch; de tijd was voor hem voorbij, waarin jonge mannen in
hun zolderkamertje droomen van rijke meisjes, die hen haar liefde en
schatten komen brengen.
En toch, in dit uur, waarin hij zich ging toewijden aan den dood,
herinnerde hij zich plotseling dat schoone trotsche meisje. Hoe zou ze
wel heeten? Op 't zelfde oogenblik echter balde hij de vuisten en voelde
hij niets dan haat, gloeienden haat tegen de bewoners van dat paleis,
waarvan de vensters half geopend waren en hem hoekjes lieten zien vol
pracht en weelde. In zijn woede fluisterde hij:
"O, ik zou mezelf willen verkoopen, ik zou me verkoopen aan dengene,
die mij de eerste honderd stuivers gaf van mijn toekomstig fortuin."
Een oogenblik hield dat idée van zichzelf te verkoopen hem bezig.
Als er ergens een bank van leening was geweest, waar men geld
voorschoot op wilskracht en energie, hij zou er heengegaan zijn.
De onzinnigste denkbeelden rezen in hem op. Een staatsman kwam
hem koopen om een geschikt werktuig van hem te maken, een bankier
wenschte ieder oogenblik zijn verstand aan zijn speculaties dienstbaar
te maken, en hij nam alles aan, de eer verachtende en zich opdringende
dat de heele zaak was sterk te zijn en eens te zegepralen. Daarop
glimlachte hij. Hoe was het mogelijk zich te verkoopen? De dwaas, die
wachtte tot een koop voor hem op kwam dagen, zou omkomen van
ellende. Weer zette hij zich neder, zwerende dat hij zich uit het venster
zou werpen, zoodra het donker was.
Hij was echter zoo moe, dat hij op zijn stoel in slaap viel. Plotseling
werd hij gewekt door het geluid van stemmen, zijn concierge liet een
dame bij hem binnen.
"Mijnheer," zei ze, "ik ben zoo vrij...."
Bemerkende dat hij geen licht aan had, vloog zij naar beneden om een
kaars te halen. Zij scheen de persoon te kennen, welke zij medebracht,
want zij was beurtelings vleierig en eerbiedig.
"Zie zoo," zeide zij, zich verwijderende, "nu kan u praten, zonder dat
iemand u storen zal."
Nantas die overeind was gesprongen zag de dame verwonderd aan. Zij
had haar voile opgeslagen. 't Was een persoon van vijf en veertig jaar,
klein, buitengewoon dik, met een onvriendelijk gelaat. Hij had haar
nooit gezien. Toen hij haar den eigen stoel aanbood, haar met den blik
ondervragende, zeide zij:
"Juffrouw Chuin.... Ik kom u eens spreken, mijnheer, over een hoogst
gewichtige aangelegenheid."
Hij had plaats genomen op den rand van zijn ledikant. De naam van
juffrouw Chuin gaf hem geen licht. Hij vond het dus maar het beste te
wachten tot zij zich nader zou verklaren. Zij haastte zich echter niet,
maar liet haar blikken eens door 't vertrekje dwalen, niet recht wetende
hoe zij het gesprek op de geschikste wijze zou beginnen. Eindelijk ging
zij verder, zacht sprekende, de gewaagdste gedeelten met een glimlach
polijstende.
"Ik kom tot u, mijnheer, als een vriendin.... Men heeft mij omtrent u de
meest vleiende inlichtingen verschaft. Geloof echter niet aan spionnage.
Slechts het levendig verlangen om u nuttig te zijn, deed mij die
inlichtingen inwinnen. Ik weet hoe ondankbaar tot nog toe zich het
leven tegenover u heeft gedragen, met welken moed gij tot nog toe hebt
geworsteld om een betrekking te vinden, en wat op 't oogenblik het
resultaat van al die pogingen is. Vergeef mij nogmaals, mijnheer, mijn
onbescheidenheid van zoo in uw private aangelegenheden door te
dringen. Ik verzeker u, het is enkel uit sympathie...."
Nantas viel haar niet in de reden, door nieuwsgierigheid geprikkeld en
onderstellende dat zijn concierge haar al die bijzonderheden had
medegedeeld.
Juffrouw Chuin kon ongestoord doorgaan, en zij vervolgde, pogende al
zachter en vleiender haar woorden te kiezen:
"Gij zijt iemand met een groote toekomst, mijnheer. Ik ben zoo vrij
geweest uw verschillende pogingen na te gaan en ik ben werkelijk
getroffen door den moed, welken gij te midden van het ongeluk
behouden hebt. Ik geloof, dat gij het zeer vèr zult brengen, zoo iemand
u de behulpzame hand reikt."
Nogmaals hield zij op, wachtende dat hij iets zou zeggen. De jonge
man hoopte dat zij een betrekking voor hem had en antwoordde dat hij
gaarne alles zou aannemen. Zij echter, nu het ijs eenmaal gebroken was,
vroeg hem plotseling:
"Zoudt gij er op tegen hebben te trouwen?"
"Ik trouwen?" riep Nantas uit, "groote hemel, wat verlangt gij van mij,
mevrouw? .... Een arm meisje zeker, dat ik zelfs geen stuk brood kan
verschaffen."
"Neen een jong meisje, schoon en rijk, van deftige familie, die u in eens
in staat zal stellen de hoogste sporten van den maatschappelijken ladder
te betreden."
Nantas lachte niet meer.
"Tot welken prijs?" vroeg hij, instinctmatig zachter sprekende.
Nantas' eerste opwelling was de koppelaarster de deur uit te smijten.
"'t Is een laagheid, wat gij mij daar voorstelt," fluisterde hij.
"Een laagheid,"
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.