toen zij uit het water oprezen. Shu is hierbij waarschijnlijk de voorstelling van
het daglicht en Tefnut van de vochtigheid.
Khepera stortte hierop rijkelijk tranen en uit dezen kwamen de man en de vrouw te
voorschijn. De God maakte hierna een ander oog; waarschijnlijk is hier de maan bedoeld.
Hierna schiep hij de kruiden en planten, al het kruipend gedierte, onder welken de
slangen, terwijl uit Shu en Tefnut, Geb en Nut, Osiris en Isis, Set, Nephtys en Horus
geboren werden. Dezen maken tezamen de groote goden van Heliopolis uit en hieruit kan
men voldoende opmaken, dat het laatste gedeelte der geschiedenis een maaksel der
priesters was.
Er was echter een andere lezing, klaarblijkelijk een scheppingsverhaal, dat de vereerders
van Osiris moest bevredigen. In het begin van dit verhaal vertelt Khepera ons ineens, dat
hij Osiris is, het begin der oerstof. Dit verhaal was zuiver een vrije bewerking der
scheppingsmythen ten behoeve van den Osiriscultus.
In dit verhaal verhaalt Osiris, dat hij in den beginne geheel alleen was; uit de
onbewegelijke wateren nu van Nu deed hij een goddelijke ziel opkomen, dat wil zeggen,
hij gaf aan de oorspronkelijke watermassa een ziel uit zich zelf. De mythe gaat dan woord
voor woord precies op dezelfde wijze voort als het verhaal, dat zich met het
scheppingswerk van Khepera bezig houdt. Maar slechts tot zoover, want wij vinden, dat
Nu eenigermate met Khepera is geïdentificeerd en dat Osiris verklaart, dat zijn oog
gedurende een lange reeks van jaren bedekt was door lange struiken.
Hierop werden de menschen geschapen in een wordingsproces, ongeveer gelijk als in de
eerste legende wordt beschreven. Uit deze verhalen zien wij, dat de oude Egyptenaren het
geloof koesterden, dat een eeuwige godheid, die in een oer-watermassa woonde, waar hij
geen steun voor zijn voet kon vinden, de watermassa onder zich van een ziet voorzag; dat
hij de aarde schiep, door een toovermiddel op zijn hart te laten inwerken, bovendien uit
zijn eigen bewustzijn voortkomende en dat dit hem plaats gaf, om daarop te blijven staan;
dat hij verder de duisternis wegvaagde door de zon en de maan uit zijn oogen te
vervaardigen.
Na deze daden volgde de schepping van man en vrouw, die hij bijna niet bemerkte, n.l.
door te weenen en daarna de schepping van planten, kruipend gedierte en sterren.
Bij dit alles zien wij het overblijfsel van een scheppingsmythe van een zeer primitief en
onbeschaafd type, hetwelk meer gelijkt op de ruwe verbeeldingskracht van den Roodhuid,
dan een opvatting, van welke men veronderstelt, dat zij is voortgekomen uit het
bewustzijn van het klassieke Egypte.
Alle godsdienstsystemen echter ontspruiten uit dergelijk, weinig belovend materiaal en
hoezeer men zich ook inspant om te bewijzen, dat de Egyptenaren in dit opzicht van
andere rassen verschilden, kan men deze verdediging niet langen tijd staande houden en
wel door het onomstootbaar bewijs der feiten.
In de teksten der Pyramiden vinden wij aanduidingen op andere goden, en sommige van
dezen dragen zelfs geen naam. In den tekst van Pepi I b.v. zien wij, dat vereering aan een
godheid wordt bewezen, welke drie gezichten heeft en storm brengt. Dit schijnt dus een
wind- of regengod te zijn geweest en zijn voorkomen is overgebracht op de vier punten
van het kompas, waaruit de vier winden komen. De tekst legt inderdaad hiervan bewijs af,
terwijl zij zegt: "Gij hebt uw speer opgenomen, welke U dierbaar is, uw gepunt wapen, 't
welk in de oevers van de rivier dringt met zijn dubbele punt, evenals de pijlen van Ra en
met een dubbel heft, evenals de haken van de godin Maftet"
Het gezelschap der Goden.
In de teksten der Pyramiden vinden wij herhaaldelijk melding gemaakt van verschillende
groepen van goden, elk uit 9 bestaande. Eén van deze gezelschappen der goden of
Enneads, heette het Groote en een ander het Kleine, en eveneens wordt op de negen
goden van Horus gezinspeeld. Het is echter onbekend, of deze groep in eenig opzicht in
verband staat met een van beide andere.
In de pyramidenteksten van Teta lezen wij insgelijks over een dubbele groep van achttien
goden en dezen vinden wij eveneens in den tekst van Pepi I. Wellicht zijn deze achttien
goden eenvoudig de Groote en Kleine Gezellen van goden bij elkaar genomen. In de
teksten evenwel van Pepi I en Teta vinden wij een derde gezelschap van negen goden en
dezen worden door de priesters van Heliopolis officieel erkend; deze drie gezelschappen
worden voorgesteld door 27 symbolen, op een rij geplaatst, die het woord neter (god)
vormen.
Hoewel men, indien men over deze gezellen der goden spreekt, steeds het getal negen
gebruikt, moet men dit op rekening zetten van de benaming "Pesedt", welke negen
beteekent. In werkelijkheid toch bevat het "Kleine Gezelschap" elf goden, maar hun
oorspronkelijk aantal was negen, en zooals Gaston Maspéro zegt, kan ieder van hen,
voornamelijk
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.