Mythen Legenden van Japan | Page 5

F. Hadland Davis

vriendelijken en liefhebbenden Jizo. Er is in de Japansche legenden een
overvloed van ruw realisme. Wij worden afgestooten door den
geliefkoosden maaltijd van den Dondergod, wij worden met verbazing
vervuld door de toovermacht van vossen en katten; en de geschiedenis
van "Hoïchi-zonder-ooren" en van den lijken-etenden priester zijn
treffende voorbeelden van het samengaan van het betooverende met het
afschuwelijke. In het ééne verhaal lachen wij om de grappen van een
ketel, die kunsten vertoont, en in het andere worden wij bijna tot tranen
toe bewogen, als wij van een ouden Japanschen beddedeken lezen, die
fluisterde: "Mijn Oudere Broeder is waarschijnlijk koud? Ja, je bent
waarschijnlijk koud?"
Er zijn reeds verschillende boeken met Japansche sprookjes verschenen,
maar nooit hebben wij tot nu toe een boek gehad, dat een zoo
omvattende studie gaf over de mythen en legenden van een land, dat
zoo rijk is aan wonderlijke en schoone overleveringen, en het is te
hopen, dat het hier gegeven boek, het resultaat van veel heerlijken
arbeid, een werkelijke bijdrage tot dit onderwerp zal zijn. Wij hebben
geen poging gewaagd om een volledige verzameling Japansche mythen
en legenden te verzamelen, omdat het aantal van deze als het ware
ontelbaar is; maar wij hebben getracht met overleg een keuze te doen,
die een juist denkbeeld van die mythen zal geven, en vele van de
verhalen, in dit boek zullen voor de meeste lezers wel nieuw zijn.
Lafcadio Hearn schrijft in één van zijn brieven: "De sprookjeswereld
pakte mijn ziel weer aan, zacht en liefelijk--zooals een kind een vlinder
aanpakt", en als ook wij ons in dien geest indenken, zullen wij reizen
naar het Land der Goden, waar de groote Kobo Daishi op de lucht en
op het stroomende water, en zelfs op onze harten iets van de
tooverkracht en de poëzie van Oud Japan zal schrijven. Met Kobo
Daishi tot gids zullen wij het verrijzen van den berg Fuji bijwonen,
zullen wij wandelen in het Paleis van den Zeekoning en in het Land der
Eeuwige jeugd, zullen wij de gevechten van machtige helden
aanschouwen, luisteren naar de wijsheid van heiligen, de Hemelsche
Rivier overtrekken op een brug van vogels, en ons, als wij vermoeid
zijn, koesteren in de lange mouw van den eeuwiglachenden Jizo.

HOOFDSTUK I. HET TIJDPERK DER GODEN.

In het begin.
Volgens de overlevering waren in het eerste begin "Hemel en Aarde
nog niet gescheiden, en de In en Yo nog niet verdeeld." Dit doet ons
denken aan andere verhalen omtrent het ontstaan der wereld. De In en
Yo, die overeenkomen met de Chineesche Yang en Yin, waren het
mannelijke en het vrouwelijke beginsel. Het was voor de oude
Japansche schrijvers gemakkelijker, zich de schepping voor te stellen in
termen, die niet zeer afweken van die, waarin zij zich de schepping
voorstelden. In de Polynesische fabelleer vinden wij tamelijk wel
dezelfde opvatting, waar Rangi en Papa Hemel en Aarde voorstellen;
andere hiermede overeenkomende opvattingen worden ook gevonden
in Egyptische en andere scheppingsverhalen. In bijna alle verhalen zien
wij, hoe de mannelijke en de vrouwelijke beginsels een in het oog
loopende, en trouwens ook zeer rationeele plaats innemen. In de
Nihongi wordt ons medegedeeld, dat die mannelijke en vrouwelijke
beginsels "een chaotische massa vormden als een ei, dat duister
bepaalde grenzen had en kiemen bevatte." Op een zeker oogenblik
kwam dat ei tot leven, en het zuiverder en helderder gedeelte kwam er
uit te voorschijn en vormde den Hemel, terwijl het zwaardere element
zich afzette en de Aarde werd, hetgeen vergeleken werd "bij het drijven
van een visch, die dartelt op de oppervlakte van het water." Een
geheimzinnige gedaante, die geleek op een riethalm, kwam plotseling
te voorschijn tusschen Hemel en Aarde, en veranderde even plotseling
in een God, Kuni-toko-tachi genaamd. Wij kunnen de overige
goddelijke geboorten overslaan, totdat wij komen aan de gewichtige
godheden, bekend als Izanagi en Izanami. ("De man, die uitnoodigt" en
"de vrouw, die uitnoodigt"). Hierover is een verrukkelijke mythe
gesponnen.

Izanagi en Izanami.
Izanagi en Izanami stonden op de Drijvende Brug van den Hemel en
zagen in den afgrond neer. Zij vroegen elkander, of er ver beneden de
groote Drijvende Brug een land gelegen was. Zij namen het besluit,
daarnaar onderzoek te doen. Om dit te doen, lieten zij een juweelen
speer neer en vonden zij den oceaan. Toen zij de speer iets optilden,

droop er water af, dat stolde en het eiland Onogoro-jima ("Plotseling
bevroren eiland") werd.
Beide godheden daalden naar dat eiland af. Kort daarna verlangden zij
man en vrouw te worden, hoewel zij uit den aard der zaak broeder en
zuster waren; maar die bloedverwantschap is in het oosten nooit een
reden geweest, die het huwelijk belette. De godheden richtten daarom
een pilaar op het eiland op. Izanagi liep den éénen kant er omheen,
Izanami den anderen kant. Toen zij elkander tegenkwamen, zeide
Izanami: "Wat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 148
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.