Mythen Legenden van Japan | Page 4

F. Hadland Davis
het vertrek gereed,
en het was beter, dat de Dood zou komen op bevel van Yoshitsune, dan
op bevel van den vijand buiten de deur. Zijn kind werd door een
bediende gedood, en terwijl hij het hoofd van zijn geliefde vrouw onder
den linkerarm nam, stootte hij zijn zwaard diep in haar nek. Na dit te
hebben volbracht, pleegde Yoshitsune zelfmoord (_hara-kiri_). [3]
Benkei echter wachtte den vijand op. Hij stond met zijn groote beenen
wijd uitgespreid, zijn rug tegen een rots gedrukt. Toen de dageraad
aanbrak, stond hij nog altijd met uitgespreide beenen, terwijl zijn
dapper lichaam door duizend pijlen was doorboord. Benkei was dood,
maar vallen kon de krachtige held niet. De zon verrees over een man,
die een ware held was, en die steeds getrouw was gebleven aan de
eenmaal door hem uitgesproken woorden: "Waar mijn meester
heengaat, hetzij ter overwinning, of in den dood, ik zal hem volgen."
Japan is een bergachtig land, en in zulke landen verwachten wij een ras
te zullen vinden van onverschrokken, dappere mannen, en het land der
Rijzende Zon heeft ons dan ook menigen krijgsman geschonken,
waardig gerangschikt te worden naast de Ridders van Koning Arthur.
Meer dan één legende verhaalt van de vernietiging van duivels en
booze geesten, en van de bevrijding van meisjes, die het ongeluk
hadden hun gevangenen te zijn. De ééne held doodt een groot monster,
dat op het dak van het paleis des Keizers neerhurkte, een ander doodt
den Boozen Geest van Oyeyama, een ander stoot zijn zwaard in een
reusachtige spin, weer een ander verslaat een slang. Alle Japansche
helden, in welke onderneming zij ook betrokken zijn, vertoonen dien
geest van avontuurlijkheid, die getrouwheid aan een eenmaal gekozen
doel, die koele minachting voor gevaar en dood, die nog steeds ook in
onzen tijd karakteristieke eigenschappen zijn van het Japansche volk.
"De Bamboe-Snijder en het Maan-Meisje" (Hoofdstuk III) dankt zijn
oorsprong aan een verhaal uit de tiende eeuw, Taketori Monogatari
genaamd, en is het oudste voorbeeld van Japansche verdichting. De
schrijver is onbekend, maar hij moet een grondige kennis gehad hebben
van het hofleven in Kyoto. Al de karakters van die zoo bekoorlijke
legende zijn Japansch, maar de meeste daarin voorkomende
gebeurtenissen zijn ontleend aan China, een land, dat zoo rijk is aan
schilderachtige feeën-verhalen. Dickins schrijft over de _Taketori
Monogatari_: "Het kunstige en bevallige van de geschiedenis van de

edele Kaguya is oorspronkelijk, haar ongedwongen pathos, haar
natuurlijke liefelijkheid, zijn nergens aan ontleend, en in eenvoud,
bekoorlijkheid en zuiverheid van gedachte, en uitdrukking heeft zij
geen enkele mededingster onder de verdichtselen van het Middenrijk of
van het Land der Waterjuffer."
Wanneer men Japansche legenden bestudeert, wordt men voornamelijk
getroffen door het universeele, dat haar kenmerkt, en door haar scherpe
tegenstellingen. De meeste volken hebben de zon en de maan, de
sterren en de bergen, en alle groote werken der Natuur als godheden
vereerd; maar de Japanners hebben de roode bloesems der azalea's
beschreven als de vuren der Goden, en de witte sneeuw van den Fuji als
de gewaden van Goddelijke Wezens. Hun legenden zijn in ieder geval
zeer poëtisch, en zij, die den Berg Fuji vereerden, hadden ook
spookachtige verhalen te vertellen over het nietigste insect. Niet genoeg
kan de nadruk gelegd worden op de liefde van Japan voor de Natuur.
De oudste mythen, in de Kojiki en de Nihongi medegedeeld, zijn van
zeer veel belang, maar zij kunnen niet worden vergeleken met de latere
legenden, die een ziel hebben geschonken aan boomen, bloemen en
vlinders, of met de vrome overleveringen, die zoo teeder en toch zoo
krachtig de goddelijke beteekenis der Natuur hebben geopenbaard. Het
Feest der Dooden kon alleen zijn voortgekomen bij een volk, waarvoor
het schoone de voornaamste steun en de vreugde van het leven is,
immers dat feest is niets anders dan een aanmaning, om terug te keeren
tot hun oude aardsche schuilplaatsen in den zomertijd, om over de
groene heuvels te trekken, die met pijnboomen bedekt zijn, langs
kronkelende paden te wandelen, langs meer en zeestrand, te vertoeven
in oude, geliefde tuinen, en huizen binnen te treden, waar zij zooveel
kunnen zien, zonder zelf gezien te worden. Voor het gemoed van den
Japanner, voor hem, die nog den geest van Prins Yamato heeft
behouden, is de meest vurige beschrijving van het Paradijs der
Buddhisten niet zoo schoon als Japan gedurende den zomertijd.
Misschien is het maar gelukkig, dat de Japansche mythen, legenden,
sprookjes en folklore niet uitsluitend poëtisch zijn, daar wij anders
gevaar zouden loopen overladen te worden met te veel zoetigheid. Wij
bewonderen de bogen van een Gothische Kathedraal niet minder,
omdat wij een blik hebben geslagen op de monsterachtige
waterspuwers aan den buitenkant van het gewijde gebouw; zoo vinden

wij ook in de legenden van Japan vele groteske dingen, die in scherpe
tegenstelling zijn met de overleveringen, verbonden aan den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 148
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.