Mijnheer Snepvangers | Page 5

Lode Baekelmans
en de
andere, onderzochten de kale hagen en de boomenstokjes met zuinigen
bladertooi.
De dagen lengden zachtjes aan en brachten de zomergenoegens, de
jonge groenten, de eerste vruchten. En wat zij zelf gewonnen hadden,
achter in een kleinen moestuin, al was het nog maar een mager gewin,
al kwam het pas wanneer de nieuwheid reeds voorbij was, smaakte nog
eens zoo heerlijk! De salade was wel te weelderig opgeschoten, had
geen malschen krop; de radijsjes waren wel bitter, klein en voos; de
erwten schaars te zoeken tusschen het loof; de aardappelen waren als
knikkers en weinig talrijk! Doch wanneer zij bezoek kregen, en zij
hadden nu haast alle Zondagen bezoek van oude kennissen en geburen,
vertelden zij welgevallig en fier van de vruchten, van de zelfgewonnen
vruchten, terwijl zij argeloos er maar niet bijvoegden dat, wat op tafel
stond, door den groentenleurder geleverd was. Zoo overviel hen de

verschroeiende zonnebrand, waarin de villa, naakt en onbeschut, de
hitte stond op te zuigen. De tuin bood geen plekje schaduw, en alleen
aan den straatweg schenen de boomen langs den macadamweg een
beetje koelte te bewaren. Gelukkig dat er nu niets meer te verrichten
viel! Zij konden binnenshuis rusten en stil zitten in de halfdonkere
kamers, waar de rolluiken waren neergelaten. Geen belangstelling meer
voor de uitschietende twijgen van den wingerd, noch voor de
verschrompelde appelkens en peerkens, noch voor de beesten. Zalig
zoo niets te moeten doen, ongegeneerd te luieren wijl men ginder, in de
stad niet voelen mocht de teistering van den zomer.
Na het middageten deden zij een smakelijk dutje, man en vrouw
tegenover elkaar gezeten in een leunstoel, en de koffietijd brak aan
voor men het wist. Marieken, die niet slapen kon, bracht de lange
namiddagen door met haakwerk, met borduren, of las de werken van
Conscience, die vader in vroeger jaren gekocht had. Buiten joeg het
macadamstof omhoog onder de jagende autos en bedekte alles met
grijzen schimmel.
Dat was nu rentenieren! Men kon tenminste zijn vijf zinnen eens
bijeenrapen meende Snepvangers. Geen verlangen meer naar de stad,
slechts in zeer bijzondere aangelegenheden waren zij te bewegen eens
over en weer met den trein te gaan. 's Avonds, wanneer de zon onder
was, hadden zij het druk den hof te begieten. Zij pompten en sleurden
het water in den tuin tot zij piepaf waren, en op het terras gingen zij dan
zitten uitblazen in de nieuwe tuinzetels. Hier kloegen zij wel eens over
de zwaluwen die niets ontzagen, en over de muggen die hen zoo lastig
vielen. Tegenover de zondagbezoekers gewaagden zij nooit van deze
kleine onaangenaamheden, roemden maar voortdurend en opgewekt het
onschatbare buitenleven. Het gebeurde menigmaal dat Snepvangers
moedermensch alleen terugkeerend van het station tot waar hij
bezoekers vergezeld had, zichzelf overtuigde dat zij gelukkig waren.
Zijn lantaarn wierp een verren lichtschijn voor hem uit, de maan lachte
aan den hemel, en het dorp lag dan achter hem wanneer hij tot deze
gevolgtrekking kwam. In het dorp was er nog licht in de herbergen,
daar zaten de dorpelingen te kaarten. Ja, dat was toch wel gezellig!
Daar schoof soms iemand in 't duister voorbij en riep goedenavond; hij

verschrok even, riep dan zeer joviaal zijn wedergroet, maar was blij
weer op eigen erf aan te landen en zijn doghond te hooren aanslaan.
Madame vond het dagelijksch leven wel een weinig eentonig, zij die
zoo gewoon was al de kletspraatjes te moeten aanhooren in haar
kruidenierszaak. Marieken had ook wel eens vage gevoelens van onrust,
neen zij benijdde haar vriendinnekens niet die naar bals gingen,
uitstapjes deden, ja, die met een vrijer mochten gaan wandelen, maar
toch!...
Na zoo'n oogenblikken van zwakheid probeerden zij tegenover elkaar
den lof te zingen van den buiten, alsof zij wederzijds iets van elkaar
afwisten. Zij zochten nieuwe veranderingen en verbeteringen, lieten
voor het huis een vijvertje aanleggen in cementrotsblokken, schilderden
de trappen, kochten konijnen. Maar het vijvertje stond altijd droog en
de konijnen stierven spoedig. Eenigen tijd hield een mol, die hun
eigendom in alle richtingen doorwroette, hen in spanning, Maar het
beest verdween even geheimzinnig als het gekomen was. Mijnheer
begon nu weer iets te voelen voor de prijzen van bouwgronden, liep
heele voormiddagen langs de wegen, knoopte kennis aan met de
boeren.
Zoohaast de dagen korter werden, en de vroege herfst zijn killig, buiïg
weer liet aanstormen, bleven de bezoekers weg. In den begin vonden zij
het aardig zoo hun alledaagschen gang te kunnen gaan. Zij konden nu 's
Zondags ook eens de vijf zinnen bijeen rapen, en na het middagmaal
een uil vangen. Maar eenzaam was het! Marieken was het eerst de
lustelooze stilte en afzondering moede, want zij had de minste
bezigheid. In den tuin viel nu niet meer te gieten, het regende meer dan
te veel, de planten en struiken waren haar te bekend, de kleine
fruitoogst
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.