Mijnheer Snepvangers | Page 4

Lode Baekelmans
keer tegen den muuur rammelen.
Dat volksken kom altijd in den laten avond, morde zij, dan pas worden
zij gewaar dat er geen olie meer in de lamp is. De stemming was weg,
en met genoegen, met verlichting werd aan de toekomst gedacht, aan
morgen en de volgende dagen.
Nadat de verhuiswagen weggereden was, nam het gezin, op zijn
paaschbest gekleed, afscheid van de nieuwe eigenaars der Zoutkeet, van
de twee oude knechten, van de geburen. Daarna gingen zij vaarwel
zeggen aan de familie Boeykens, eten in een hôtel over het station, zeer
verteederd en opgewonden. Madame droeg den regenscherm van
Mijnheer, die al zijn voorzichtige aandacht wijdde aan den reiszak,
waarin de papieren zaten, eigendomstitels waarde-aandeelen en geld,
reiszak die zwaar woog.
Een week zonnetje verwelkomde hen buiten. In de villa, waar het rook
naar de klamme kalk en versch geschilderd houtwerk, vonden zij de
oude meid bezig met de verhuisventen. Na eenige rommeldagen kwam
alles op zijn plaats. Nu vonden zij gelegenheid om hun eigendom te
"ontdekken." Marie roemde het salon waar men zoo'n prachtig uitzicht

had op het bouwland aan den overkant. Tot verre in den Polder kon
men zien waar de lucht, achter de hoeven en boerenhuisjes, tot aan de
boomen en den grond scheen te raken. Madame genoot van haar
eetkamer en het terras er voor, waar men in den zomer zou kunnen
koffiedrinken en genieten van den tuin. Mijnheer dweepte met de
slaapkamers boven, zoo ruim en frisch, daar kon men pas goed het
omliggende land bewonderen. De meid was in haar schik met de
keuken en het schommelhuis. Allen waren vol minachting voor de stad
waar men benepen gehuisvest was, waar het dompig rook, waar men
van het leven niet genieten kon zooals hier. Snepvangers vergat zijn
Roepzaal, zijn verkoopingen, zijn stamkroeg en zijn vrienden; Madame
begreep niet hoe zij het jaren volgehouden had in den winkel, Marieken
koesterde de hoop hier dik te worden en fleurig, want zij was bleek en
mager. 's Zondags zaten zij vooraan in de kerk tusschen de notabelen
van het dorp, de pastoor had hen met een bezoek vereerd, bakker,
beenhouwer en winkelier waren zeer beleefd, en de melkboer en
groentenvent kwamen geregeld en op tijd.
De lente was in aantocht. Overal begon het groen uit zijn zwachtels los
te breken, en de fruitboomen droegen bloesem. De lucht was meestal
helder, en de zon scheen zoo plezierig over de wereld. Zij schenen het
alles voor den eersten keer in hun leven te mogen aanschouwen. Regen
en wind kon hun stemming niet bederven, er viel nog zooveel te
veranderen een t schikken, en 't werd avond vóór men 't wist. Vroeg
ging men slapen, doodmoe van het bezigzijn en de zware lucht.
Vooraleer de vensters te sluiten en de rolgordijnen neer te laten keken
zij dan soms in de richting der stad, waar een lichtschijn tegen den
hemelkoepel, opsteeg. Dan beseften zij pas goed hun geluk. De honden
blaften in de verte, en 't was eenzaam en vredig alom. In het dorp
brandde nog licht, maar het was er stil, doodstil. Slechts de wind
suizelde, en op de kerk sloeg de klok.
Zoo kwam M. Snepvangers op het gedacht ook een hond te houden. En
vermits het buiten zoo eenzaam was, vond elkeen het goed dat een
waker 's avonds op het erf zou kunnen passen. Dan sliepen de bewoners
der Villa Yvonne nog veiliger. Het beest, een grimmige doghond, kon
huilen en blaffen dat het een aard had. Hij was weldra berucht om zijn

kwaadaardigheid, erkende enkel Snepvangers. Uren lang lag hij met
gloeiende oogen aan de ketting voor zijn hok te loeren naar het houten
hekpoortje, opspringend wanneer iemand belde, vooral nijdig wanneer
het volk van Putte, dat 's morgens vroeg en 's avonds laat voorbijtrok,
in aantocht was.
Alles stond thans in lentegroen, de lucht kreeg nu een lekkere mildheid,
vogels zongen in de boomen, de wind zoemde, bracht varende
geruchten aan en den balsemgeur der dennebosschen. Twee nesten
zwaluwen hadden hun huisje gebouwd onder het houten beschot der
dakgoot, wat Madame als een goed voorteeken beschouwde. Het bracht
geluk, al gaven de vogels wel wat last, zoo juist boven het terras, want
zij lieten wel wat vallen. Marieken kreeg zin in duiven en Madame in
kippen. Duiven waren zoo'n dichterlijke beestjes, al beweerde vader dat
het stomme dieren waren! Kippen legden eieren, beweerde Madame, al
kraait een haan ook vroeg de menschen wakker, maar de hond wekte
hen ook vroeg genoeg. En duiventil en kippenhok werden gebouwd,
netjes groen geverfd, en bevolkt. Zij telden de eieren, zagen de jonge
duiven groeien, hun duivelshaar verliezen, rekenden uit hoeveel een
doghond verorberen kan, stelden belang in de kwijnende rozelaars,
telden de vruchtknoppen aan elk boomken, begoten het magere gras en
de bloemen, de viooltjes, de madeliefjes, de vergeet-mij-nietjes
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.