Mijnheer Snepvangers | Page 3

Lode Baekelmans
en haar telkens,
een vergoeding van de ouderliefde die ze niet geven konden, met
geschenken getroost. De korte vacanties brachten nooit de groote
toenadering. Weldra was het geluk volkomen in het gezin. Marieken
had eene fijne opvoeding genoten bij de nonnekens, kende manieren,
sprak fransch, speelde piano, en was tevens zeer vroom.
In toenemenden welstand had Snepvangers mooie meubelen gekocht in
sterfhuizen en op de graanmarkt, bij de uitdragers, spiegels, lusters,
piano en zoo meer.
Nu gingen zij reeds jaren met hun drieën 's Zondags naar de kerk...
Snepvangers was lid van den Dierentuin, waar zij regelmatig de
concerten bijwoonden of 's Zondags in den hof wandelden om de
beesten te bekijken. Er kwam het deftigste volk van de stad, zooals de
stokoude familie Boeykens, de peperkoekbakker van de St-Jacobsmarkt,
die koffiekoopman van over de deur, en die was zelfs lid van den
Gemeenteraad.
Het leven was zeer fraai en redelijk.
Maar de weelde zoekt ook verandering, en zoo gebeurde het dat
Mijnheer en Madame zekeren dag tot de ontdekking kwamen dat zij
niet jong meer waren, recht hadden op rust. De winkel gaf te veel
slameur, en hun kind kon onbezorgd haar toekomst tegemoet zien. De
Zoutkeet konden zij gemakkelijk overlaten aan den zoon van den
schouwvager, die geen lust had in het roetbedrijf van zijn vader. Wie
het voorstel opperde van buiten te gaan wonen is later nooit gebleken,
maar zeker is het dat zij het roerend eens waren, 't Was heerlijk te

denken, aan de koele buitenlucht, aan den schoonen hof, en zijn
vruchten, en zijn bloemen!
Op een stuk bouwgrond, waar enkel schrale dennen groeiden, door
Snepvangers onlangs bij ongunstig verdieren aan zijn broek gehouden,
zou het huis verrijzen. De schouwvagerszoon leerde de affaire en zijn
vrouw, dochter van een kruidenier, bleek zeer goed aangelegd om de
zaak te drijven. Zij ook kende geen genade voor het straatjesvolk, was
zeer voorkomend voor De andere menschen. Gerust gingen zij dus van
huis weg naar Cappellen. Tien minuten buiten de kom van het dorp lag
hun eigendom, op de baan naar Putte. Zij waren aanwezig toen de
eerste spade in den grond gestoken werd, volgden het uitgraven, het
metselen der grondvesten, zagen de villa optrekken met jammerlijke
traagheid, steen na steen. In den natten herfst keerden zij peinzend
terug, droomend van het schoone buitenleven. Vele avonden brachten
zij zoek om een naam te vinden voor het landhuisje. Eindelijk doopte
Marieken den rooden blok Villa Yvonne, dat klonk romantisch en chic.
Begin Maart was de woning klaar, en alleen in den tuin was de
hovenier nog bezig met het planten van boomkens en struiken.
Den vooravond van hun vertrek zaten zij boven, voor het raam van het
salon, tusschen ingepakte meubelen. Nu ging men weldra van de
schoone rust genieten, nog enkele dagen en zij zouden rentenieren.
Mijnheer en Madame dachten aan het verleden, wat nu komen ging was
de betrachting van hun leven geweest, waarvoor zij gewroet hadden,
gescharreld en gespaard. Marieken hunkerde naar haar verjaardag, die
in het nieuwe huis zou gevierd worden, zij werd zes-en-twintig.
Madame trok het raam open, en zij keken nu nog eens, als tot afscheid,
in de ouder bekende straat. 't Was tusschen licht en donker. Het plein
lag eenzaam, en de lucht werd stilaan befloersd door den
aandoezelenden avond. Leerjongens en leegloopers stonden fluitend en
rookend te lanterfanten aan den hoek. De uitstallingen van het
ellengoederenmagazijn op den hoek der St-Annastraat waren reeds
helder verlicht. Ja, het licht klaarde reeds helder overal. Ginder, in de
Roodestraat, tegen het oude Begijnenhof, kwam de lantaarnman met
het weifelend lichtje op zijn langen stok, en telkens als hij stil stond
brandde er een gaslamp meer. Aan den overkant, bij den loodgieter,

schemerde nu rossige lampschijn achter de vitrien, en ook in De Hoop,
het oude danslokaal, verder huis na huis, ook op de bovenverdiepingen,
ten allen kant van het driehoekig plein, bloeide het avondlicht. Boven
de Ossenmarkt, in het broksken hemel, schitterden nu sterren als
wonderheldere lichtoogen. Het kloksken der kapel tampte rustig. Nu
lazen ongetwijfeld de paterkens in bruine pijen hun avondgebed onder
het schamel knetterlicht der kaarsen. Vreemd en eenzelvig stond
kerkgevel en kloostermuur in het donker, 't Was Maandag, en in De
Hoop begon het orgel te draaien. Voor de open deur probeerden
aankomelingen te dansen. Telkens zwenkten zij even door de
lichtstreep, schoven dan weer in de schaduw weg op het kreunend
georgel en gedjingel der muziek. De jongens begeleiden het deuntje
met schel-vinnig gefluit, de meisjes deden hun best om de rokken zoo
bol mogelijk te doen uitzetten bij elken zwier, alsof het krinolienen
waren. Wanneer een dans uit was, en het orgel zweeg, dan hoorde men
nog immer het meewarig-kalm gelui. Beneden zag Madame een
haveloos, slonsig meisken op moeders pantoffels komen aansloffen. De
blikken petroleumkan liet zij keer op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.