moeten volgen, waarop het werk nog niet aangevangen was. Dat was onzen reizigers evenwel niet aangenaam.
Plotseling greep dokter Antekirrt Piet Bathory bij den arm.
"Hij!" zeide hij met gedempte stem, terwijl hij zijn makker gevoelig kneep.
"Waar?" vroeg Piet Bathory, overal rondkijkende. "Waar toch? Ik zie hem niet."
De dokter trok Piet naar zich toe en wees met den vinger in zekere richting.
"Daar! Daar!" sprak hij steeds fluisterend.
Een man stond daar, op twintig passen afstand van zijne makkers en leunde op den steel zijner schop.
Dat was Carpena.
Aan zijne oude geaardheid getrouw, nam hij er zijn gemak van en arbeidde zoo min mogelijk.
Dokter Antekirrt had, hoewel hij dien man in twintig jaren niet gezien had, den zoutvervaardiger van Istri?, in weerwil van zijne tegenwoordige kleeding als galeiboef, dadelijk herkend, zooals Maria Ferrato hem ook, in weerwil van zijn Maltezer kleeding, in de straten van het Manderaggio-kwartier zonder aarzelen herkend had.
Dien misdadiger, die door zijne aangeboren luiheid, niets geleerd had in het leven en dan ook tot eenig vak, welk ook, geheel en al ongeschikt was, had men in de werkplaatsen van het Presidio niet kunnen gebruiken. Keien stuk slaan op den weg, dat was alles, waartoe hij gebezigd kon worden. Tot iets anders was hij onmogelijk in staat.
Maar had dokter Antekirrt hem ook al herkend, Carpena kon onmogelijk in dien man daar in dat rijtuig den graaf Mathias Sandorf herkennen, dien hij zoo snood verraden had. Ternauwernood had hij hem toen eventjes gezien in het huis van den visscher Andreas Ferrato te Rovigno, op het oogenblik, dat hij tot gids strekte van het detachement politie-agenten, die de woning zouden omsingelen, om de vluchtelingen gevangen te nemen.
Echter, evenals iedereen had hij de aankomst van dokter Antekirrt te Ceuta vernomen.
Nu was die zoo beroemde dokter--en dat was Carpena niet onbekend--dezelfde persoon, waarvan hem Zirone gedurende hun onderhoud bij de rotsen van Polyphemus, op het zeestrand van het eiland Sicili?, gesproken had. Dat was de man, waarvoor hij zich, volgens de aanbeveling van Sarcany, vooral wachten moest. Dat was de millioenen-bezitter tegen wien de bende van Zirone den vergeefschen aanslag bij de Casa Inglese op de hellingen van den Etna uitgevoerd, en waarbij ze het onderspit gedolven had. Ja, zeker, dat alles wist hij.
Wat ging er in Carpena's brein om, toen hij zich zoo plotseling in tegenwoordigheid van dokter Antekirrt bevond?
Welke waren de indrukken, die zijne hersenen met die gevoeligheid en die oogenblikkelijkheid opvingen, welke sommige photografische bewerkingen kenmerken?
Dat zou zeer moeielijk te zeggen zijn. De lezer zal dat wel begrijpen, hopen wij.
Wat evenwel de Spanjaard in werkelijkheid ondervond, dat was: dat hij plotseling gevoelde, dat de dokter zich door een soort van moreel overwicht van zijn geheel wezen meester maakte; dat zijne verpersoonlijking te niet ging tegenover die van dien vreemden man; dat eene vreemde wilskracht, sterker dan de zijne, hem beheerschte en vermeesterde.
Te vergeefs poogde hij zich tegen dien invloed te verzetten. Hij bezweek er voor en vermocht niets anders te doen, dan voor die overheersching lijdelijk te bukken.
Intusschen had dokter Antekirrt zijn rijtuig doen stilstaan en ging voort den galeiboef met een doordringenden blik aan te staren. De schitterende uitstraling van dien blik bracht op de hersenen van Carpena een vreemdsoortig en onweerstaanbaar effect teweeg. De zinnen van den Spanjaard werden als door een soort van verdooving verlamd. Zijne oogleden knipten en sloten zich eindelijk, daar hij onmachtig was ze open te houden; terwijl hij geene andere beweging dan eene trillende beving in de oogleden en wenkbrauwen ondervond. Toen viel hij, zoodra de gevoelloosheid de overhand genomen had en derhalve volkomen was, aan den rand van den weg neer, zonder dat zijne makkers of lotgenooten er iets van bespeurden, daar hunne aandacht op de zoo rijke reizigers gevestigd was. Hij was in een diepen magnetischen slaap gedompeld, waaruit niemand hem zou hebben kunnen wekken, welke middelen ook aangewend werden.
Toen het zoover gekomen was, gaf dokter Antekirrt bevel, om den rijtoer te vervolgen en gebood den koetsier zich naar het verblijf van den gouverneur te richten.
Dat geheele tooneel had hem niet meer dan eene halve minuut oponthoud gekost. Niemand had kunnen waarnemen, wat tusschen hem en dien Spaanschen galeiboef voorgevallen was,--niemand tenzij Piet Bathory, die de zaak daarenboven niet begrepen had.
"Thans behoort die man mij", zei dokter Antekirrt tot Piet, "hij is in mijne macht en ik kan hem tot alles noodzaken."
"Ook om u alles mede te deelen wat hij weet?" vroeg Piet Bathory vrij ongeloovig.
"Neen, dat niet," antwoordde dokter Antekirrt met een geheimzinnigen glimlach.
"Niet?... Dat is jammer!" meende de jeugdige werktuigkundige teleurgesteld.
"Neen, maar ik kan hem wel noodzaken, alles te doen, wat ik wil, dat hij uitvoeren zal."
"Zonder dat hij dit weet?... Zonder dat hij dit zal willen?"
"Ja, maar niet alleen dat, maar zelfs geheel onbewust," antwoordde dokter Antekirrt.
"Hoe weet gij dat?" vroeg Piet Bathory, die, als ingenieur, het hoe en waarom gaarne vernam.
"Bij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.