verlaten.
Zij kwam spoedig, beladen met levensmiddelen, terug. Zij was kalm en zeide niets. Intusschen dwaalden haar oogen met een zekere onrust door de hut heen.
Semene Vorosjilo en Andry Kroek stonden met de handen op den rug en met de beenen door middel van stevige touwen aan elkander vastgebonden, in een hoek der kamer. Danilo stond, met de armen op de borst gekruist, in een anderen. Met uitzondering van een schildwacht, die de deur versperde, waren de soldaten verdwenen. De officieren hadden zich aan den disch neergezet, met hun sabels naast zich en hun pistolen op de tafel, en aten en dronken, lachten en praatten vroolijk.
Maar waar was de kleine Maroessia toch?
Maroessia was, zwijgend als een schim, even na de terugkomst van haar vader verdwenen. Had de blik van dezen, onbegrijpelijk voor ieder ander, haar gezegd, wat zij moest trachten te doen, of had zij zoo uit eigen beweging gehandeld? Zeker is 't, dat zij zonder door iemand opgemerkt te worden, het vertrek had verlaten, en dat zij, na tusschen de soldaten en de paarden, die het huis omsingelden, doorgeslopen te zijn, den tuin bereikt had.
Zoodra het meisje daar gekomen was, bleef zij onder een grooten kerseboom staan en drukte met de hand op haar hart, als wilde zij het beletten te kloppen. Haar hoofd was gloeiend warm. Heete tranen stonden in haar oogen. De wind verkoelde haar voorhoofd en deed haar bedaren. Zij luisterde. Zou men haar vlucht bemerkt hebben? Het verwarde, maar eentonige gebrom van de stemmen der soldaten drong tot haar door en stelde haar gerust. Ook hoorde zij het geschreeuw en het gelach der officieren, door wie geen enkel bevel tot vervolging gegeven werd. Haar blik rustte nog even op het huis, dat nog alles bevatte, wat zij ooit liefgehad en ge?erd had, toen deed ze een paar stappen voorwaarts. Behoedzaam drong zij in het kreupelhout aan den rechterkant door. Maar ze zag of hoorde niets. Vervolgens ging zij naar den linkerkant, aldoor luisterend, ternauwernood ademhalend. Haar oog bespiedde alle schaduwen; zij doorzocht tot zelfs de meest onwaarschijnlijke hoeken.
Eindelijk stond zij stil onder de groote appelboomen en voorzichtig keek zij rond.
Plotseling schrok ze hevig: een vogel vloog op uit zijn nest. Eene huivering ging over haar leden. Was zij dan zoo zwak?
Zij bleef een tijd lang tegen een boom aanleunen, waarvan de schaduw haar verborg. De wind strooide de witte bloesems van de appelboomen op het groene gras. "Het is, alsof het sneeuwt!" dacht ze in zichzelf. Zij vreesde, dat het ritselen van de bladeren een ander geluid zou overstemmen, het zwakke geluid, dat haar voorovergebogen hoofd en haar luisterend oor schenen af te wachten, aldoor af te wachten.
Maar ... wat is dat? Enkele meters van daar, tusschen twee boomen, vertoont zich... Zij vergist zich toch niet? Nee, het is de flinke en krachtige gestalte van den nieuwen vriend, voor wien haar vader en moeder nu moeten lijden,--voor wien ook zij alles zal trotseeren.--De gestalte beweegt zich, zij sluipt als een slang tusschen de boomen door. Zij zoekt zeker een verborgen doorgang, die naar de rivier leidt.
Met een haastigen stap loopt Maroessia haar achterna. Al gauw is de rivier bereikt. Alleen maar een heg is er tusschen. Over deze heg buigt hij zich heen en kijkt in 't rond. Aan den voet van een geweldigen boom, waarvan de takken in de rivier hangen, heeft hij een schuitje ontdekt. Een schuitje! Precies, wat hij noodig heeft; de rivier, dat is de weg, die hem niet verraden kan. Juist wil hij de heg, die er hem van scheidt, overklimmen, als twee kleine handen zijn arm omvatten en een stem hem toefluistert: "Nee, nee, dat niet,--het schuitje niet! De rivier is een spiegel, waarop men zelfs van verre alles ziet."
Geen wonder, dat hij hevig ontsteld was, nog meer ontsteld, dan wanneer hij zich plotseling door tien soldaten, van top tot teen gewapend, omringd had gezien; maar hij liet er niets van blijken. Men zag, dat hij iemand was, die al lang aan allerlei soort van verrassingen gewoon was.
Hij keek op en herkende het meisje.
"Wat doe je daar, beste meid?" vroeg hij, terwijl hij even glimlachte, net alsof hij haar op de wandeling had ontmoet, en nu een gesprek wilde aanknoopen. Maar er verliepen eenige oogenblikken, voordat Maroessia, vermoeid en ontroerd als zij was, iets aan haar woorden kon toevoegen.
De man legde toen zijn hand op het hoofd van het meisje en streelde haar langs de wangen, als wilde hij tegen haar zeggen: "Bedaar wat, mijn kind!" Hij zelf was een toonbeeld van kracht, van behendigheid, van onverschrokkenheid, van moed; maar op dit oogenblik, terwijl hij tegenover dat kleine hijgende meisje stond, kwam er een glans van goedheid op zijn gezicht. Zijn krachtige hand, gewoon om wapens te hanteeren, legde zich zachter dan die van een moeder op Maroessia's schouder.
"Wel m'n
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.