Lucifer | Page 4

Joost van den Vondel
tot
het Keizerdom, om den algemeenen erfvijand des Christen naams te
stuiten, en den Rijksbodem en zijne grenzen, tegens den inbreuk der
woeste volken, te veiligen en te sterken; waarom God te danken is, dat
het hem beliefde, 't Gezag en de Kroon des H. Roomschen Rijks, vóór
's Vaders overlijden, op den jongsten Rijksdag, in den Zone,
Ferdinandus den Vierde[8], te verzekeren; een zegen, waarop zoo vele
volken moed dragen, en de tooneeltrompet van onze Nederduitsche
Zanggodinne te moediger, voor den troon van Hoog-duitschland, den
overwonnen Lucifer, in Michaëls triomf-staatsie, ommevoert.
UWE KEIZERLIJKE MAJESTEITS
allerootmoedigste Dienaar,
J. VAN VONDEL. anno 1653.

Noten:
[1] Dat deze opdracht van Vondel zich richtte tot den Roomschen
keizer vindt begrijpelijke verklaring in het verband, straks door hemzelf
aangegeven, tusschen de stof van zijn Lucifer en diens verzet tegen de
gestelde macht, en den aanslag der Turken op de macht der
Christenheid, voor hem, in het wereldsche, in den Roomschen keizer
gesymboliseerd. Dr. Cramer heeft ook nog gewezen op de betrekking
tusschen keizer Ferdinand III en den oproerigen Wallenstein, aan wiens
zelfverheffing Vondel bij het schrijven van zijn Lucifer gedacht zou
hebben.
[2] Wiens stijl, voor "welks stijl".
[3] hoogdravendheid heeft bij V. niet de beteekenis van
"gezwollenheid"; maar van "hooggestemdheid"; "verhevenheid".
[4] Staatzuchtigen: politiek-eerzuchtigen--Het treurtooneel bekleeden:
Vondels geliefkoosde uitdrukking voor: een voorname rol in het
treurspel spelen.
[5] die zich vermat: feitelijk kwam het niet tot die daden; dus meer op
te vatten als: "die het waagde te willen".
[6] Machten en Stammen: De Koninklijke stam is de dynastie.
[7] Gods Orakel: Jezus: "Geef den keizer wat des keizers is".
[8] Ferdinand IV, 's keizers zoon, was in 1653 tot Roomsch-koning, 's
vaders opvolger, gekozen.
* * * * *
OP DE AFBEELDINGE VAN ZIJNE KEIZERLIJKE MAJESTEIT
FERDINANDUS DEN DERDE;
toen Joachimus Sandrart[1] van Stokou mij, uit Weenen in Oostenrijk,

zijn Majesteits afbeeldinge, met haar loofwerk en sieraden[2], vereerde.
Deus nobis haec otia fecit.

De Zon van Oostenrijk verheft haar schoone stralen, Uit schaduwen
van kunst, veel schooner in elks oog, Dewijl ze, in haren troon gestegen
hemelhoog, Zich niet ontziet zoo laag op ons gezicht te dalen.
De derde Ferdinand, geschapen tot regeeren, Gelijk een tweede August,
en Vader van de peis, Zijn zoon de heirbaan wijst naar 't Hemelsche
paleis, En leert met wapenen van Vrede triomfeeren.
Gezegend is het Rijk, gezegend zijn de volken, Daar zijn
voorzienigheid genadig 't oog op houdt, En hem de Weegschaal wordt
van 't heilig Recht betrouwd.
Een arend brocht zijn zwaard en schepter uit de wolken, Een kroon
versiert het hoofd, ter heerschappij gewijd: Dit hoofd versiert de kroon,
en schept een gulden tijd.
Noten:
[1] Sandrart: een zeer in trek staand schilder van Duitsche herkomst,
die V. zelf meer dan eens schilderde en in zijn werk herhaaldelijk
genoemd wordt. Men kent de beroemde regels van V. op Vossius:
"Sandrart, bekrans hem vrij met bloemen en met blâren Al wat in
boeken steekt is in zijn hoofd gevaren."
[2] loofwerk en sieraden: Het loofwerk zal waarschijnlijk slaan op de
lijst, in dien tijd vaak aldus versierd. De sieraden Z.M.'s
ordeteekenen.--Deus nobis haec otia fecit. (Virgilius): een god heeft
ons deze rust verschaft.
* * * * *
BERECHT

AAN ALLE KUNSTGENOOTEN, en BEGUNSTIGERS DER
TOONEELSPELEN.
Hier wordt u, om uwen kunstijver weder t'ontsteken en uwen geest
teffens te stichten en te verkwikken, het heilig treurtooneel[1], dat den
Hemel afbeeldt, opgeschoven. De groote Aartsengelen, Lucifer en
Michaël, elk met hunne aanhangelingen van wederzijde gesterkt,
komen de stellagië stoffeeren[2] en hunne rollen spelen. Het tooneel en
de personagiën zijn zeker zoodanig, en zoo heerlijk, dat ze eenen
heerlijker stijl vereischen en hooger laarzen[3], dan ik haar weet aan te
trekken. Niemand, die de spraak van d'onfeilbare orakelen des
goddelijken Geests verstaat, zal oordeelen, dat wij een gedichtsel van
Salmoneus[4] bijbrengen, die midden in Elis, op zijnen wagen en
metalen brug, Jupijn braveerende, en met een brandende fakkel den
bliksem en donder nabootsende, van den donder geslagen werd; nochte
wij vernieuwen hier geen grijze fabel van den Reuzenstrijd[5], onder
wiens schorse de Poëzy hare toehoorders reukelooze[6] verwaandheid
en godlooze kerkschenderijen zocht te verleeren, en natuurkennis in te
boezemen; namelijk, dat lucht en winden, in den hollen buik en het
zwavelachtige ingewand der aarde besloten, bijwijlen ademtocht
zoekende, met geweld van geborsten steenrotsen, smook en rook en
vlammen, en aardbevingen, en schrikkelijk geluid, uitbersten, en,
hemelhoog opgestegen, in het neerstorten den grond van land en zee
met assche en steenen bestulpen, en ophoopen. Onder de Profeten
verzekeren ons van den afval des Aartsengels en zijnen aanhang, Isaïas
en Ezechiël[7]; bij den Evangelist, Christus, het allerwaarachtigste
orakel, ons met eene stem uit den Hemel bevolen te hooren; en endelijk
Judas Thaddeus, zijn getrouwe Apostel; welker spreuken waardig zijn
in eeuwig diamant, en waardiger, in onze harten geprint te worden.
Isaïas roept:
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.