ook
noemt: "opperste en doorluchtigste boven alle Engelen". Aan een
mindere zouden alle Engelen-groepen zich niet, als hun leider,
betrouwd hebben; een mindere zou niet zóó fel en hevig zich teruggezet
hebben gevoeld op het vernemen van Gods bedoeling, den "Zoon des
Menschen" naast zich ten troon te verheffen, d.i. bòven Lucifer; en dus
tusschen dezen en God zelf een nieuwe macht stellend. En van een
mindere zou het verzet niet zóó vreeselijk, de val niet zoo diep geweest
zijn. Men stelle zich dus niet Lucifer voor als een gewonen Aartsengel,
maar als inderdaad den Opperste van alle Hierarchijen. Ook de plaats
van Gabriël, Michaël en Raphaël kan niet gedacht worden onder de 8e
orde, die der Aartsengelen. Zij zijn toegelaten tot Gods Raad, en
behooren dus tot een der eerste drie Orden (van de eerste Rij),
Serafijnen en Cherubijnen, waaronder gèen afvalligen voorkomen.
Belzebub, aangesproken als "Raad van Lucifer" en "Prins", zal tot de
7e orde (of eerste der derde Rei: "Vorstenheden") te rekenen zijn;
Belial en Apollion tot de gewone Engelen, evenals de Hemelteekenen,
die deelnemen aan den strijd: de Leeuw en de Draak als trekkers van
Lucifers wagen; de Reus Orion (vs 1929), Noorsche Beeren(1932),
Hydra (1934), in de beschrijving van Uriël als meêkampende monsters
vermeld.
En heel deze verzetsworsteling om de laatste scheppingsdaad, die de
geruste Engelen naijverig maakt op de van God naar zijn beeld
geschapen menschheid, welke de lagere Engelen verplicht worden te
dienen, en wier toekomstbestemming, als gezegd, den staat der
Opperste Engelen bedreigt! Naijver dus en zucht tot handhaving van
bevoorrechte positie, die onder de fraaie nationalistische leus: "de
Hemel voor de Engelen" zich te weer stellen, en hun doel
voorbijschieten;--een geschiedenis uit den hoogsten Hemel die waarlijk
niet mist van de Aarde te wezen, en ons daardoor als menschelijk,
indien al "oppermenschelijk," te boeien. Vooral door de kracht van
Vondels verbeelding; de vastgehouden stoutheid van zijn verzenvlucht;
de levendigheid van de schildering der worsteling; de pracht van zijn
taal en de devotie van zijn Gods-eerbied, tegenover de felheid van
verzetstuw.[2]
* * * * *
Voor de aanteekeningen bij den volgenden tekst heb ik natuurlijk ook
gebruik gemaakt van de vonden mijner voorgangers, zonder dat
blindelings te doen. En, evenals voor de andere stukken, niet met het
doel taalgeleerdheid te toonen, maar louter om den hedendaagschen
lezer te helpen zich in Vondels dichtwerk in te leven.
Bij het herdrukken van deze uitgaaf voor onze complete editie zijn
eenige drukfouten hersteld, en eenige nieuwe aanteekeningen
opgenomen.
Febr. 1913. L. S.
Noten:
[1] Zie aanhaling, achter titel, uit zijn eigen vertaling van de Aeneis.
[2] Voor het overige zie men mijn uitvoerige beschouwing over
Vondels dramatiek in het algemeen en de "Lucifer" in het bizonder, in
mijn Inleiding: Vondels dramatiek (1e stuk, 2e deel der complete
uitgaaf van Vondels Spelen, Nederl. Bibliotheek).
* * * * *
OPDRACHT[1]
DEN ONVERWINNELIJKSTEN VORST EN HEERE DEN HEERE
FERDINANDUS DEN DERDEN, GEKOREN ROOMSCHEN
KEIZER, ALTIJD VERMEERDER DES RIJKS
Gelijk de Goddelijke Majesteit in een ongenaakbaar licht gezeten is,
zoo zit ook de Wereldsche Mogendheid, die haar licht uit God schept
en de Godheid afbeeldt, in haren glans verheerlijkt; maar gelijk de
Godheid, of liever de opperste Goedheid, den allerminsten en
ootmoedigen, met den toegang tot haren troon, begenadigt, zoo
gewaardigt de tijdelijke Mogendheid ook den allerkleensten, dat hij
zich eerbiedig voor haar voeten vernedere. Op deze hope verstout zich
mijne Zanggodin, van verre, aan uwe Keizerlijke Majesteit op te
offeren dit treurspel van Lucifer, wiens stijl[2] wel rijkelijk de
deftigheid en statigheid vereischt, waarvan de Poëet spreekt:
Omne genus scripti gravitate Tragoedia nincit:
Hoe hoog men drave in stijl en toon, Het treurspel spant alleen de
kroon.
Doch wat aan de hoogdravendheid[3] des stijls ontbreekt, dat zal de
tooneelstof, titel en naam en doorluchtigheid des persoons vergoeden,
die hier, ten spiegel van alle ondankbare staatzuchtigen[4], zijn
treurtooneel, den hemel, bekleedt; waaruit hij, die zich vermat[5] aan
Gods zijde te zitten, en Gode gelijk te worden, verstooten, en
rechtvaardiglijk ter eeuwige duisternisse verdoemd werd. Op dit
rampzalige voorbeeld van Lucifer, den Aarts-engel, en eerst
heerlijksten boven alle Engelen, volgden sedert, bijkans alle eeuwen
door, de wederspannige geweldenaars, waarvan oude en jonge historiën
getuigen, en toonen hoe geweld, doortraptheid, en listige aanslagen der
ongerechtigen, met glimp en schijn van wettigheid vermomd, ijdel en
krachteloos zijn, zoo lang Gods Voorzienigheid de geheiligde Machten
en Stammen[6] handhaaft, tot rust en veiligheid van allerhande Staten,
die, zonder een wettig Opperhoofd, in geene burgerlijke gemeenschap
kunnen bestaan: waarom Gods Orakel[7] zelf, den menschelijken
geslachte ten beste, deze Mogendheid, als zijn eigen, in eenen adem,
bevestigt, gebiedende Gode en den Keizer elk hun recht te geven.
Christenrijk doorgaands, gelijk een schip in de wilde zee, aan alle
kanten, en tegenwoordig van Turk en Tarter, bestormd, en in nood van
schipbreuke, vereischt ten hoogste deze eendrachtige eerbiedigheid
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.