de trein zette zich langzaam weder in beweging, en 't
oogenblik daarna werd Standje overrompeld en bijna bedwelmd onder
een uitbundige omhelzing, met twee klinkende zoenen op zijn harige
wangen, terwijl het helder stemmetje weer juichend opgalmde:
--Bonjour, mon oncle Constant. Bonjour, bonjour. Hoe goat 't mee ou?"
--Hahaha! Leontine! Leontine!" riep Standje,
geestdriftig-verbouwereerd, onwillekeurig het paard loslatend, dat
begon te deinzen en te trippelen. En hij keek het jong meisje aan met
stralende oogen, verrukt en verbluft haar zoo volwassen en zoo mooi te
zien, geschokt door die onverwachte frissche omhelzing en ontroerd
door haar gansche verschijning.
--Hoe goat 't mee ou? Wa zij-je greut en snel geworden! En hoe es 't
thuis mee voader?" vroeg hij verward door elkaar.--En dan weer
angstig tot het paard, dat ongeduldig trappelde en weg wou: "Hou hou,
Bello, hou hou...!"--Wilt-e moar instappen, Leontientje; mijn peird 'n es
den trein nie geweune. Es da ou kofferken! Geef moar hier, 'k zal 't
onder de bank steken."
Hij duwde het valiesje naar achter, hielp haar in 't rijtuig, wipte zelf
haastig naast haar, en weg waren ze, in vollen draf, door de stille
straten van het kleine plaatsje.
--En hoe es 't mee Tante Zeunia?" was dadelijk haar eerste vraag.
--O, goed, goed," antwoordde werktuigelijk Standje, in zijn agitatie niet
meer wetend wat hij zei.
--Comment donc! 'k miende dat z' op stirven lag!" keek het meisje hem
diep verbaasd aan.
--Ha joa moar, 't es woar euk; natuurlijk, natuurlijk!" verbeterde
Standje met een hoofdschudding zijn gek gezegde. "Hoe dat 't mee heur
es? O, altijd 't zelfde; all' uren uit, e-woar?"
--Pauvre tante Zeunia," zei meewarig het meisje. Zoe 'k heur vandoag
nog keune zien, nonkel?"
--Joa joa g'. 'K peis 't toch wel. Vandoag of morgen. We zillen d'r mee
ou noartoe goan."
Toen moest Leontientje ook weten hoe of 't met tante Cordúla ging, en
met nonkel Belzemien en nonkel Coben, en Standje antwoordde maar
aldoor: "o goed, goed, heul goed," terwijl hij met stralende oogen en
verrukten glimlach het jonge nichtje aankeek, meer en meer onder den
indruk harer bekoorlijke verschijning en omhelzende begroeting, de
handen bevend om de teugels en vreemd in 't hoofd omdat er een zoo
fijne geur om haar heen zweefde, diezelfde geur van zoete bedwelming,
dien hij daags te voren, met een ongekend gevoel van wellust, uit haar
briefje opgesnoven had.
Zij hadden al spoedig het stationsplaatsje verlaten, en, over de houten
ophaalbrug van een kanaal, waar Bello, voorzichtigheidshalve,
stapvoets gehouden werd, kwamen zij in het open veld. Wijdalom
strekten de weelderige lente-landouwen zich uit. Het koren, een paar
voet hoog, stond reeds in de aren, de heldergroene vlasgaarden lagen
donzig als fijne fluweelen tapijten op den zachtgolvenden grond, en
hier en daar in de verten schitterden, tusschen het pas ontloken,
frischdoorschijnend groen van heesters en boomen, de lange, fijne,
tintelgouden streepen en vlekken van het bloeiend koolzaad. Als
eilandjes midden uit een groene-en-gouden zee, rezen de oude, groote
boerderijen met hun bloeiende appelboomgaarden ten alle kanten op,
en in den teerblauwen hemel vol kleine, rozig-witte wolkjes, orgelden
eindeloos de zoete stemmetjes der leeuwerikken.
--O, mon oncle, da es hier toch amoal stil en scheune!" juichte 't jong
meisje, met levendig-blozende wangen en stralende oogen overal
rondkijkend.
--E-woar?" zei Standje, gevleid door haar bewonderende uitroepingen.
"'n Greut verschil mee P'rijs, he?"
--O joa 't zille! moar Parijs es toch euk heel scheune," antwoordde zij
glimlachend.
De "tieprie" was een kronkelende zandweg ingeslagen en
lichtschommelend op zijn veeren reed hij langzamer, onder het
zwaarder trekken van Bello, door de mulle, diep-gegroefde, slingerende
wagensporen. Zij kwamen in de volle landelijke eenzaamheid en
Leontientje wees met verbazing naar een heele rij vrouwen, die daar
midden op een akker, als een bende groote vogels, zingend zaten
neergestreken.
--O, qu'est-ce que c'est que ça, mon oncle?" riep zij met een zoo
opgewonden schel stemmetje, dat de merrie er even van schichtigde en
Standje, aan de leidsels houdend, weer zijn bedarend: hou hou, Bello!
moest laten hooren.
--Ça, ce sont des... wiedsters," lachte hij maar, het fransche woord niet
dadelijk vindend.
--Oh! Et que font-elles?
--Arracher... arracher... l' onkruid," waagde Standje maar weer,
opnieuw om zijn raar taaltje lachend.
--Comme ça, avec leurs mains, sans gants?" vroeg ze verwonderd.
--Mais-z-owie, mais-z-owie," glimlachte Standje.
--Et ça ne leur fait pas mal? Ça ne pique pas?"
--Mais non, mais non. G' heur wel da ze leute hên, e-woar? Ze
zijngen..."
De wiedsters hadden opgekeken, wuifden met de handen, zonden
grappig kushandjes naar 't rijtuig, riepen van verre iets naar Standje dat
deze maar half begreep.
--Qu'est-ce qu' elles crient?" vroeg Leontientje nieuwsgierig.
--Que vous êtes une zolie fille!" schertste hij, haar met glinsterende
oogen aankijkend.
--Mais mon oncle!" schaamde ze zich, hevig blozend.
Plotseling, achter een groote, donkere hoeve met hooge gebouwen en
breed-uitgestrekten boomgaard, slaakte
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.