namen in 't gewone dagelijksch leven, volgens oud-landelijk Vlaamsch gebruik, hun maaltijden aan de gemeenschappelijke tafel, meesters en dienstboden bij elkaar. Hoe zou nu Leontientje, die zeker heel anders gewend was, dat opnemen?
--Ha!... dat moe ze zij weten, die iefer!" riep Cord��la uitdagend. "Azeu en anders niet, zille! En 'k zeg het nog ne kier: es ze 'r nie mee kontent, ze kan d'r heur heufd bij leggen, 't zal hutsepot zijn!"
De broers drongen niet aan, maar zetten een bedenkelijk gezicht. Cord��la was in een van haar onhandelbare buien. Alleen waagde Standje nog even de vraag:
--En woar moe ze sloapen?"
--Nevens mij, op de veite, in moeders ouw bedde."
--O! niet in de beste koamer!"
Cord��la keek haar jongeren broeder even aan, met open mond en ronde oogen, als vroeg ze zich of of hij eensklaps onwijs geworden was. En plotseling barstte ze uit, bepaald boos, tegen alle drie:
--Ha, ge mien gulder dat dat 'n prinses es, geleuf ik, die hier moe komen! Op de veite zal ze sloapen, zeg ik ulder, nevens mij, in moeders ouw bedde. Zoe ze 'r meschien te goed veuren zijn?"
De broers dropen stilletjes af. Wanneer Cord��la in haar kwade buien kwam, was het maar beter haar met rust te laten en vooral niet tegen te spreken. Later schikten zich dan de dingen soms van zelf nog wel.
* * * * *
Drie dagen daarna,in den vroegen ochtend, bracht de postbode op de boerderij een brief met Franschen postzegel: Leontientje's antwoord.
Belzemien sneed den omslag met een mes voorzichtig open, haalde het velletje papier er uit, ontvouwde dit en las:
"Beminde nonkels en tante, "Gij schrijft mij in Fransch en ik wil antwoord "in Vlaamsch om te bewijs dat ik de "Vlaamsch niet heb vergeet. Wat spijt mij dat "tante Zeunia is zoo ziek maar zij naar mij "verlangt en ik zal kom, overmorgen 4 Mei "met de train die om zes uur in de station van "u aankom. Ik zal herken nonkel Constant nog "wel heel goed en hoop u te vind in goed "gezonteit. "UW bemint nichtje LEONTINE."
--Wel-e-wel! 't Es curieus! 't es curieus! Ze kent toch woarlijk nog 'n beetse Vlaamsch," glimlachte Belzemien, den blik strak op het eigenaardig briefje. Maar Cord��la spotlachte smalend om dat onbeholpen geschrijf, en ook Coben schudde even, ietwat minachtend, het hoofd. Alleen Standje was echt bekoord. Hij kwam met stralende oogen naast Belzemien geschoven, en eensklaps riep hij uit, terwijl hij snuffelend zijn neus over het briefje boog:
--O! en fijn dat 't riekt! Riekt toch ne kier! 't Es percies lijk van die goeje ziepe!"
Belzemien drukte 't papier tegen zijn scherpen neus.
--'t Es woar, 't es woar, glimlachte hij: percies van die fijne, goeriekende ziepe."
Ook Coben wilde 't even ruiken en stak, met een zenuwachtige trilling zijn rooden, krommen neus naar 't briefje toe. Maar toen ze 't insgelijks Cord��la trachtten te doen ruiken, trok deze zich met een gebaar van walg en afkeer achteruit, woedend-uitvarend:
--O, gie drei ouwe loeders woar da ge stoat! Zij-je nie beschoamd? Mient-e da g' hier in 'n slecht huis zijt dan! En da z' oppast, die P'rijsche kerte, as z' hier mee riekend goed in huis durft komen. 'K zal 't in de beke smijten!"
De broers hielden zich stil, doodstil, durfden nauwelijks een leuken oogslag met elkander wisselen. Cord��la kon nog eens gevaarlijk worden in haar onweersbuien.
Den volgenden ochtend, al heel vroeg, sloop Standje naar de stallen en riep, met een stillen wenk, Pierken, het koewachtertje, bij zich:
--H��, Pierken, help mij ne kier den "tieprie" uit de "loeze" trekken."
Pierken, die met emmers rondzeulde, liet zijn werk staan en volgde Standje in de "loeze". Daar stond, achter wagens en karren, onder een grauw-linnen dekzeil verborgen, de ouderwetsche tilbury.
--Help mij iest die woagen wa noar veuren douwen," zei Standje.
Standje trok en Pierken duwde en de wagen rolde wat vooruit, in een zwaar hossebossen van zijn wielen. Baron, de oude waak-en-karn-hond, die naast de "loeze" lag, begon even sehor te blaffen.
--Wilt-e zwijgen, loebas!" bromde dreigend Standje.
De bond kroop kettingsleepend, met hangende staart en ooren in zijn hok terug.
--En nou de kerre," zei Standje.
Hij sprak halfluid, alsof hij bang was om gehoord te worden, en af en toe blikte hij wantrouwig schuins om, naar de heldere vensterramen van het woonhuis toe.
De kar werd stil op zij geduwd.
Belzemien, die reeds een toertje rond de velden had gedaan, in de verkwikkende heerlijkheid van den vroegen, frisschen lente-ochtend, kwam langs achter, over 't steenen bruggetje van 't beekje, op het erf gewandeld. Hij zag er buitengewoon netjes en opgewekt uit, pas geschoren, met keurig geborstelde kleeren en een frisch wit hemd.
--Ha, wat 'n scheun weere veur den tijd van 't joar!" glimlachte hij, in verrukking naar den wazig-zonneblauwen hemel kijkend.
--Woar es Coben?" vroeg Standje. "Hij zoe wel e-kier moete zien of 't harnas van den tieprie in order es."
--Hij es al bezig mee
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.