Krates | Page 4

Justus van Maurik
... Hou hem weg! Verd..md hij is dol," en geweldig schopt hij voor zich uit, als wilde hij het denkbeeldige dier van zich afweren. "Daar! daar! Hij komt weer," gilt de door den drank waanzinnige man, als het gehuil en geblaf der honden, die in de kamer in hokjes zitten of aan kettingen liggen, heviger dan te voren weerklinkt.
Met Strijkman en de buurvrouw zijn intusschen tal van andere buren nieuwsgierig in het portaaltje, op de trap en in de kamer gekomen, om het akelige schouwspel te genieten.
Allerlei stemmen spreken te gelijk.
"Makko is weer dol," roept de ����n.
"Wat wonder! Hij is drie dagen onder water geweest," verzekert een ander.
"Laten we hem naar 't gasthuis brengen," zegt een derde.
"Wat is er aan de hand?" vraagt een buurvrouw, die, achter de anderen staande in de kamer, met uitgerekten hals over hun schouders tracht te zien.
"Makko heeft 't op zijn zenuwen," grinnikt iemand uit den hoop.
"Daar blijft hij in," zegt verschrikt een der vooraanstaanden tot zijn achterbuur.
"Och, ben je mal, hij komt wel weer bij zijn positieven," schreeuwt een vrouw terug.
"'t Is al voor den vijfden of zesden keer dat hij lirium heeft, maar zoo erg als vandaag heeft hij 't nog niet gehad," merkt juffrouw Ram aan, die na Strijkman in de kamer is gedrongen en zich, met hem, angstig in een hoek bij de armoedige bedstede verscholen houdt. Binnensmonds mompelt de pandjesbaas: "Hij ru?neert mijn boel, alles gaat stuk; nu moet hij er bepaald af; ik kan die kamer wel zesmaal, en beter verhuren."
"Laat dan toch iemand om een dokter of een meester gaan," roept een der mannen, die hem vasthouden. "Gauw dan toch: de kerel is razend,--ik kan hem niet houden.--Gauw dan! ..."
De verwarring neemt met elk oogenblik toe: een paar van de honden zijn losgebroken en loopen blaffend en huilend, verschrikt door 't rumoer, door de kamer, of janken erbarmelijk, als zij door de vechtenden nu en dan getrapt en geschopt worden. Enkele vrouwen beginnen luidkeels te gillen, en daartusschen klinkt een grove mannenstem, die schreeuwt: "Hou toch jelui snaters ..."
"Moord!" roept op gesmoorden toon een der mannen, de kruier, als plotseling, met een verraderlijken ruk, de honden-koopman zijn rechterhand bevrijdt en hem daarmede de keel dichtknijpt.
Strijkman siddert van angst; terug kan hij niet, want de opening der deur en ook 't portaal is door de aangroeiende burenmassa geheel ingenomen.
"Moord!" rochelt nogmaals de aangevallene, als de ijzeren greep van den waanzinnige hem de keel toeschroeft.
Eenige mannen dringen nu de kamer binnen en komen den kruier te hulp, die eindelijk bleek en ontdaan, half gewurgd, met de bloedige indruksels van Makko's nagels aan den hals tegen den wand tuimelt, met de woorden: "Hij is dol. Haal den meester! Haal den meester!"
Op eens houdt het gebrul op; de handen van den hondenkoopman worden slap, hij biedt geen tegenstand meer, zijn hoofd zinkt voorover, en terwijl een zucht snerpend en schel zijn borst ontvlucht, zakt hij ineen. Nog een paar malen trilt zijn geheele lichaam; de oogen dringen bloedig uit hun kassen; de tong, blauwachtig opgezwollen, hangt een eind over de onderlip; de neusvleugels verwijden zich een oogenblik, om dadelijk daarna weer samen te trekken en aan den neus den eigenaardigen spitsen vorm te geven, die de voorbode is van den dood. Al de wezenstrekken worden slap, de oogen breken; rochelend blaast hij den laatsten adem uit en de vale doodskleur trekt over zijn gelaat, terwijl zijn geheele lichaam zich op den grond uitrekt en daarna roerloos blijft liggen.
De omstanders dringen met ingehouden adem hoe langer hoe meer vooruit. Zonderling steekt de plotselinge, akelige stilte, die nu in het vertrek heerscht, af bij het ontzettende geweld van zoo even. "Ik geloof, dat oom Kool er geweest is," zegt de groenboer, zich met de hemdsmouw het zweet van 't voorhoofd wisschend. "Sakkerloot, wat was dat een toer!"
"Daar is de meester!" klinkt een stem onder aan de trap, en eenige oogenblikken daarna maakt men ruimte bij de deur der kamer om een chirurgijn binnen te laten, die inderhaast door een der buren is opgezocht. In een oogenblik is nu de kamer overvol. Allen verdringen zich om den medicus, die bij het lichaam van den hondenscheerder neerknielt, diens oogleden omhoogheft en, na 't hart betast te hebben, kortweg zegt: "Hij is dood. Jeneverberoerte!"
"Ja, dat dacht ik wel: hij heeft van morgen ook beestachtig gedronken," zegt de kruier, die weer wat van zijn schrik bekomen is. "Kijk eens, meneer, hij had mij bijna ook om gaies [1] geholpen," en hij toont de krabben aan zijn hals.
"Doe er maar wat azijn en water op; en haal een raderbaar, dan kan dat lijk naar 't politiebureau gebracht worden. Of heeft de man hier familie?" vraagt de chirurgijn.
"Fermielie?" antwoordt juffrouw Ram. "Och neen, meneer, de man leefde hier alleenig met zijn kleinen jongen, een bocheltje van een jaar of elf,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 89
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.