Johan,
hé?"
"Dorus heet ik.--Laat je me nu haast de deur uit?"
"Brieven, een portret in een lijstje.... Hé! 't lijkt wel een broer van
Makko.--Had je nog een oom?"
"Ja! maar wat gaat jou dat aan?"
Voorzichtig legt Strijkman de papieren weer bijeen, omwikkelt ze met
een stukje touw en steekt ze in zijn borstzak, terwijl hij denkt: "'k Zal
ze meenemen; je kunt nooit weten, waar het goed voor is."
De kleedingstukken, die hij uit de latafel heeft gehaald, hangt hij over
den arm en werpt den jongen een overjasje toe, met de woorden: "Daar,
neem dat maar mee; daar heb ik toch niets aan. Dat past alleen op jou
kriek."
"Dief!" schreeuwt Dorus hem, heesch van kwaadheid, toe, en rakelings
vliegt de hondenzweep Strijkmans hoofd voorbij.
Boppie blaft uit alle macht, en de oude man keert zich om, raapt de
zweep op en slaat er Dorus een paar malen mee over den rug, met de
woorden: "Satansche bochel! ik zal je die kuren wel afleeren."
De jongen heeft uit een hoek een flesch gegrepen en schreeuwt: "Laat
me er uit! Laat me er uit! of..."
De pandjesbaas ziet de saamgeknepen lippen van den knaap en een
zeker iets in zijn oogen, dat hem doet denken: de flesch kan gevaarlijk
worden, en daarom opent hij de deur, hem toesnauwend: "Allo! marsch
dan!"
"Dief, dief!" gilt Dorus, terwijl hij zich ijlings uit de voeten maakt, en
rinkelend vallen de scherven der flesch op het portaal voor Strijkmans
voeten.
"En zoo'n jongen zou ik in huis nemen," mompelt Strijkman, terwijl hij
de hondenhokken in oogenschouw neemt en oppervlakkig berekent,
hoeveel brandhout ze hem zullen opleveren.
Met zijn hondje in het jasje gewikkeld onder den arm, rent Dorus de
straat op; waarheen weet hij zelf niet.
't Is donker; 't is koud en nat in de straten, maar hij merkt het niet. In
zijn jeugdig brein warrelen allerlei gedachten dooreen en draaien zich
om één hoofddenkbeeld: "Niet weer terug naar die akelige kamer en
niet naar het Gesticht."
Werktuigelijk loopt hij voort; even werktuigelijk blijft hij nu en dan
voor een helder verlichten winkel staan kijken, om dan weer opnieuw
zijn wandeling voort te zetten. Bijna zonder het zelf te weten is hij de
Kalverstraat genaderd. De woelige drukte, het vroolijke licht, dat uit de
winkels en magazijnen straalt, trekt hem onweerstaanbaar aan. Hij
drentelt langzaam verder. Voor een oogenblik vergeet hij zijn toestand,
kijkt in de koffiehuizen en drukt zijn neus tegen de vensterruiten van
een bakkerswinkel. Hij heeft honger gekregen, en het gezicht van het
uitgestalde brood maakt zijn eetlust meer en meer gaande. Half
onwillekeurig voelt hij in zijn broekzak. Een eindje touw, een
pijpensteel en een knikker zijn de eenige voorwerpen, die hij ontmoet.
Nog een begeerigen blik in den winkel en hij gaat verder. "Hè! 'k wou,
dat ik zoo'n broodje had," zucht hij in stilte en gaat, als om niet meer
het tergende gezicht van voor hem onbereikbare weelde te moeten
verduren, een zijstraat in, 't Spui op en naar het Koningsplein. Zijn rug
doet hem pijn, de striemen van Strijkmans zweepslagen gloeien en
branden. Hij wrijft met de hand over de pijnlijke plaats en mompelt:
"Wacht maar; als ik groot ben, zal ik het hem betaald zetten! Zoo'n
leelijke dief! Hé, Boppie, 't is toch een dief, want het was toch goed van
vader! Nou, koest dan, hondje. Kijk!" hij raapt een paar koude
aardappels op, die bij een stoep liggen, "dat is voor jou, hond!" En op
de vlakke hand houdt hij ze het hondje voor, dat ze gulzig ophapt. "Dat
is lekker, hé? Ja, smul jij maar, ga je gang maar. Had de baas nu ook
maar wat. O! wat doet mijn rug zeer." Hij gaat op een stoep zitten en
staart nadenkend de voorbijgangers en de heen en weer rijdende
vigilantes en wagens aan.
"Loop jij ook met lucifers?" vraagt plotseling een opgeschoten jongen
met een brutaal, van de pokken geschonden gezicht, die naast hem op
de stoep is komen zitten, terwijl hij hem een bakje met doosjes
waslichtjes toont.
"Neen."
"Zoo! 't is je ook geraden: er is hier al konkerrensie genoeg; er is geen
droog zout meer aan te verdienen. 'k Geef ze nou al voor een halven
cent winst over, omdat de anderen het ook doen ...
Waslucifers,--waslucifers! allemaal zonder vergif.--Waslucifers,
heeren! ... Loop jij met een marmotje?"
"Neen."
"Wat heb je daar dan?"
"Een hondje."
"Verdien je daar centen mee?"
"Neen."
"Loop je dan niet om centen?"
"Neen."
"Heb jij je tong doorgeslikt? Kom, spreek eens een spreek! Wat doe jij
voor den kost?"
"Niets. Ik wou, dat ik wat doen kon."
"Waar woon je?"
"Nergens."
"Heb je dan geen vader of moeder?"
"Allebei dood."
"Heb je dan geen ooms of tantes, of iemand waar je bij woont ?"
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.