beentjes jaagt hij het zevental honden de kamer uit.
Onder luid geblaf rennen de dieren de trap af en de straat op. In een
oogwenk zijn ze uit het gezicht en is Strijkman, die beneden het blaffen
en 't leven op de trap heeft gehoord, met een lamp in de hand naar
boven gesneld, om te zien wat er voorvalt.
Als hij de deur geopend vindt en de afwezigheid der honden bemerkt,
vloekt hij binnensmonds en zet de lamp op den houten
schoorsteenrand.
De jongen is weer in de bedstede gekropen en houdt zich stil.
"Niets, niemendal!" bromt Strijkman. "Hoe komt die deur
open?--Waarachtig! al de honden weg; dat is een gemeene streek; ik
ben bestolen. Wie heeft ..."
Een onderdrukt lachen klinkt uit de bedstede.
"Dat is zeker die satansche bult, die mij dat gebakken heeft." Met die
woorden nadert de pandjesbaas het bed en schuift de gordijnen open.
"'n Avond, baas Strijkman," grinnikt de jongen, die met zijn beenen
tegen het houten beschot trommelt.
"Satanskind! heb jij die honden losgelaten?"
"Jawel, baas Strijkman. Wat liepen ze! Ha! ha! ha!"
"Vervloekte kriek, dat zal ik je inpeperen!"
Met de ellebogen op de knieën en de handen onder het hoofd, ziet de
knaap doodkalm den ouden man in 't gelaat, terwijl hij antwoordt:
"Ze waren toch niet van jou, wel?"
"Wel wis en waarachtig waren ze van mij, voor de huur en..."
"Vader heeft verleden week toch de huur betaald...."
"Hou je mond, krates, en kom van dat bed af."
"Neen."
"Waarom niet?"
"Omdat je "krates" tegen me zegt; ik weet het wel, dat ik een bochel
heb, maar jij hoeft het mij niet te zeggen."
"Hè! hè! hè! Meneer is op zijn teentjes getrapt.--Allo, gauw! kom er
af."
"Neen."
"Wil je niet?--Wacht ik zal je beenen maken." Strijkman grijpt een
hondenzweep, die naast de bedstede hangt, en heft ze dreigend op.
"Sla maar toe, als je durft, maar als je 't doet, bijt ik je," en evenals een
dier blikkert de jongen met de witte tanden;--"ik ben niet bang voor
slaag. Vader sloeg me ook, maar altijd alleen als hij me krijgen kon. Ha!
ha! ha!"
Voordat de pandjesbaas recht weet wat er gebeurt, is de bultenaar van 't
bed gesprongen, langs hem heen gegleden en heeft zich verschanst
achter twee kisten, die als hondenhokken dienst hebben gedaan, terwijl
hij nog eens sarrend herhaalt:
"Sla nou maar toe, als je kunt."
"Kom er uit, bochel, ik zal je niets doen; ik wil een paar woorden met
je spreken," zegt Strijkman, met ingehouden drift.
"Leg dan eerst die zweep weg en noem me geen krates of bochel."
"Hoe heet je dan eigenlijk?"
"Dorus."
"Kom er maar gerust uit, Dorus! Ik zal je niets doen."
"Gooi eerst die zweep in den hoek, dáár, ver weg!"
"Nu goed dan. Ben je nu tevreden?" De zweep vliegt in een hoek.
Met een sprong is de knaap tusschen de kisten uit en bij de zweep, die
hij stevig in de handen neemt, terwijl hij brutaal vraagt: "Nou, wat moet
je dan?"
"Bijdehand genoeg," mompelt Strijkman en luid laat hij er op volgen:
"Waar moet je naar toe?"
"Weet ik het!"
"Heb je geen oom of tante?"
"Neen."
"Geen andere familie?"
"Neen."
"Dan moet je naar 't Gesticht?"
"Mij een zorg," bromt Dorus, terwijl hij met de zweep op een der kisten
slaat; "in 't gesticht krijgen ze eten genoeg...."
"Zou je denken?" grinnikt Strijkman.
De jongen ziet den pandjesbaas met zijne groote donkere oogen
eensklaps onderzoekend aan en vraagt, terwijl hij met de zweep op de
bedstede wijst:
"Mag ik hem daar meenemen?"
"Wie?" Onwillekeurig volgen Strijkmans oogen de aangewezen
richting.
"Boppie?"
"Wie is dat? Je broertje?"
"'k Heb geen broertje,--nooit gehad," antwoordt de knaap, die
aanstonds daarop even fluit en met de vingers knipt.
Een kort blaffen en 't slaan van Boppie's staartje tegen de beddeplank
doet den ouden man verwonderd vragen:
"Een hond? Dat kun je begrijpen! Ze hebben daar doodeters genoeg."
"Dan wil ik er ook niet heen.--Pst! hier Boppie, kom bij den baas."
't Hondje springt, uit de bedstede en nadert den jongen.
"Ba! wat een mormeldier!"
"Vind je, baas?" Dorus neemt het hondje op, en terwijl hij het in zijn
armen en tegen zijn lippen drukt, zegt hij: "Wij blijven bij mekaar, hé
Boppie!" en hij maakt zich gereed om de deur uit te gaan.
Strijkman verspert hem den weg en draait het slot dicht, terwijl hij
vraagt:
"Hoe kom jij aan dien sleutel?"
"Die lag altijd in de latafel, dáár!"
Oogenblikkelijk begeeft de pandjesbaas zich met de lamp in de hand
naar het aangewezen meubelstuk, grabbelt in de laden en haalt er uit
wat slechts eenigszins waarde heeft; eenige papieren, die in de bovenste
lade bij elkander liggen, trekken zijn aandacht. Vluchtig ziet hij ze door
en mompelt: "Trouwakte, geboortebewijs.--Jij heet Theodorus
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.