Krates | Page 9

Justus van Maurik

"Neen. 'k Weet niet eens, waar ik van nacht slapen zal."
"Dan ben jij een zwerver." De jongen wacht even, ziet Dorus
opmerkzaam aan en zegt dan: "Zeg! je hebt een bochel."
"Dat weet ik wel."
"Daar kun je geld mee verdienen."

"Hoe zoo?"
"Laat hem kijken voor een cent. Ha! ha! ha! ... Waslucifers, heeren!
Allemaal goed, vijf centen 'n doos!"--De jongen staat op en gaat haastig
een paar aankomende heeren te gemoet.
"Zeg, jongen! hei! ho! kom eens hier!" roept Dorus den jongen
achterna, terwijl hij hem een pakje doosjes toont, dat onder het spreken
uit zijn bakje is gevallen. "Je hebt een pakje doosjes verloren." Hij staat
op, loopt hem te gemoet en zegt: "Daar heb je ze terug."
"Dat is mooi van je," antwoordt de knaap, terwijl hij ze weer opbergt.
Daar heb je twee centen."
"Dank je, houd ze maar."
"Neen, neem ze maar gerust. Je zult toch wel een broodje lusten?"
Dorus aarzelt. "Pak aan dan!--Als jij de lucifers verloren hadt, had ik ze
gehouden; 'k had ze verpast, hoor!"
Dorus steekt de centen in den zak.
"Ik woon in den Duivelshoek," vervolgt de jongen, "in een gang; in 't
huis naast ons, onder de trap, is een hok; daar ligt hooi in van den baas
uit het Kraaiende Haantje, daar kun je van nacht in slapen. Je slaapt er
wat goed in; maar als de baas het merkt, krijg je een pak ransel."
"Ik ben niet bang voor slaag."

III.
BIJ SIGNOR CARLO.
Even buiten de Weteringpoort, op een stukje grond, dat behalve eenige
magere en dun gezaaide grasspieten meer steenen en zand vertoonde,
dan voor den voet des wandelaars aangenaam was, stond een wagen,
van de soort, die men gewoonlijk met den naam van kermiswagen

bestempelt. Heldergroen geschilderd, met schel rood afgezet, aan elke
zijde voorzien van drie kleine raampjes, waarvoor bontgebloemde
meubelsitsen gordijntjes hingen, was het rijtuig in zijn soort een
prachtstuk te noemen en werd dag aan dag door de jeugd uit de
naastbijliggende straten met onverdeelde bewondering aangegaapt. De
groote gele letters met zwarte randen maakten aan het "gedistingeerde
publiek" kenbaar, dat deze wagen het verblijf was van Signor Carlo's
honden- en apentheater. De dubbele deur, aan den achterkant van het
voertuig aangebracht, verleende toegang tot het binnenste van den
wagen, dat met de meest uiteenloopende zaken was gevuld. Rechts,
vlak bij den ingang, bevond zich een klein ijzeren kookfornuis, waarop
in een pan het middagmaal van den directeur en zijn gezin, bestaande
uit uien en aardappelen met een stuk rookspek, stond te braden en een
twijfelachtigen geur verspreidde. Links zag men aan den wand eenige
planken, waarop in bonte wanorde een koffiekan en kopjes, aarden
schotels en een schaaltje met boter stonden. Een paar ineengerolde
tricots, een roodfluweelen manteltje, eenige apenrokjes, een
hondenzweep en een trompet lagen er naast. Tegenover de deur rustte
de blik op een vormeloozen berg van beddegoed, kussens met rood- en
witgestreepte tijken, een paar katoenen en een wollen deken. Stoelen
stonden er niet in, maar in plaats daarvan, aan beide zijden langs de
wanden, vierkante hokken, waarin de viervoetige artisten van Signor
Carlo verblijf hielden.
Het rook er naar menschen, apen, uien, honden en naar vet, ongeveer
alsof ransige haarolie op een gloeiende plaat lag te snerken. Een
benauwde, bedompte hitte vervulde het geheele voertuig, en daarom
waarschijnlijk hadden de eigenaar en zijn vrouw met hun dochtertje en
de twee mannelijke telgen van hun echt buiten op het grasveld of liever
op en bij het trapje, dat naar de deur leidde, een toevluchtsoord gezocht.
De directrice zat op de bovenste sport, met een rooden doek om het
hoofd geknoopt, een verschoten fluweelen jacquet en een zwarten
wollen rok aan, met een bak op de hoog opgetrokken knieën
aardappelen te schillen. De jongejuffrouw, gewoonlijk bij het publiek
door haar vader voorgesteld als "het wonderkind Miss Betty,"
balanceerde half in de deur staande twee ledige flesschen op elkander.

Haar magere beentjes waren in een veel te ruim vleeschkleurig tricot
schuilgegaan en een kruiselings om het bovenlijf geknoopte wollen
doek van helderblauwe kleur, deed haar bleek en sproetachtig gezichtje,
omgeven door een aureool van papillotten, alleronvoordeeligst
uitkomen.
"Kijk dan toch uit, Betty!" riep vrij knorrig de jongenheer Carlo junior,
die op de onderste trede van de trap zich oefende in het op het hoofd
staan. "Schei er liever uit, als je die flesschen telkens laat vallen; je
gooit me nog een gat in het hoofd."
"Dat zou jammer wezen," antwoordde zijn broer Paulo, die een eind
verder op den grond zat en bezig was met het scheren van een witten
poedel.
"Stilte! Dat eeuwige gekibbel verveelt me!" riep de heer Carlo zijn
geslacht op tamelijk barschen toon toe. "Zoolang ik aan mijn toilet
bezig ben, wil ik rust hebben."
De directeur stond namelijk aan de eene zijde van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 92
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.