mij aan. Draai hem zijn nek
om. Geef hem een doodschop! Hij komt, hij komt!"
"Hou hem goed vast, Manus," roept de kruier tot zijn makker, die,
evenals hij, niet dan met de grootste moeite de armen van den
hondenkoopman in bedwang kan houden.
"Wees nou een beetje bedaard, Makko! Je verbeeldt het je eigen maar;
er is geen bulhond, waarachtig niet,..."
"Daar! daar! Zie je hem dan niet ... Daar vliegt hij op me aan ... Hou
hem weg! Verd..md hij is dol," en geweldig schopt hij voor zich uit, als
wilde hij het denkbeeldige dier van zich afweren. "Daar! daar! Hij komt
weer," gilt de door den drank waanzinnige man, als het gehuil en geblaf
der honden, die in de kamer in hokjes zitten of aan kettingen liggen,
heviger dan te voren weerklinkt.
Met Strijkman en de buurvrouw zijn intusschen tal van andere buren
nieuwsgierig in het portaaltje, op de trap en in de kamer gekomen, om
het akelige schouwspel te genieten.
Allerlei stemmen spreken te gelijk.
"Makko is weer dol," roept de één.
"Wat wonder! Hij is drie dagen onder water geweest," verzekert een
ander.
"Laten we hem naar 't gasthuis brengen," zegt een derde.
"Wat is er aan de hand?" vraagt een buurvrouw, die, achter de anderen
staande in de kamer, met uitgerekten hals over hun schouders tracht te
zien.
"Makko heeft 't op zijn zenuwen," grinnikt iemand uit den hoop.
"Daar blijft hij in," zegt verschrikt een der vooraanstaanden tot zijn
achterbuur.
"Och, ben je mal, hij komt wel weer bij zijn positieven," schreeuwt een
vrouw terug.
"'t Is al voor den vijfden of zesden keer dat hij lirium heeft, maar zoo
erg als vandaag heeft hij 't nog niet gehad," merkt juffrouw Ram aan,
die na Strijkman in de kamer is gedrongen en zich, met hem, angstig in
een hoek bij de armoedige bedstede verscholen houdt. Binnensmonds
mompelt de pandjesbaas: "Hij ruïneert mijn boel, alles gaat stuk; nu
moet hij er bepaald af; ik kan die kamer wel zesmaal, en beter
verhuren."
"Laat dan toch iemand om een dokter of een meester gaan," roept een
der mannen, die hem vasthouden. "Gauw dan toch: de kerel is
razend,--ik kan hem niet houden.--Gauw dan! ..."
De verwarring neemt met elk oogenblik toe: een paar van de honden
zijn losgebroken en loopen blaffend en huilend, verschrikt door 't
rumoer, door de kamer, of janken erbarmelijk, als zij door de
vechtenden nu en dan getrapt en geschopt worden. Enkele vrouwen
beginnen luidkeels te gillen, en daartusschen klinkt een grove
mannenstem, die schreeuwt: "Hou toch jelui snaters ..."
"Moord!" roept op gesmoorden toon een der mannen, de kruier, als
plotseling, met een verraderlijken ruk, de honden-koopman zijn
rechterhand bevrijdt en hem daarmede de keel dichtknijpt.
Strijkman siddert van angst; terug kan hij niet, want de opening der
deur en ook 't portaal is door de aangroeiende burenmassa geheel
ingenomen.
"Moord!" rochelt nogmaals de aangevallene, als de ijzeren greep van
den waanzinnige hem de keel toeschroeft.
Eenige mannen dringen nu de kamer binnen en komen den kruier te
hulp, die eindelijk bleek en ontdaan, half gewurgd, met de bloedige
indruksels van Makko's nagels aan den hals tegen den wand tuimelt,
met de woorden: "Hij is dol. Haal den meester! Haal den meester!"
Op eens houdt het gebrul op; de handen van den hondenkoopman
worden slap, hij biedt geen tegenstand meer, zijn hoofd zinkt voorover,
en terwijl een zucht snerpend en schel zijn borst ontvlucht, zakt hij
ineen. Nog een paar malen trilt zijn geheele lichaam; de oogen dringen
bloedig uit hun kassen; de tong, blauwachtig opgezwollen, hangt een
eind over de onderlip; de neusvleugels verwijden zich een oogenblik,
om dadelijk daarna weer samen te trekken en aan den neus den
eigenaardigen spitsen vorm te geven, die de voorbode is van den dood.
Al de wezenstrekken worden slap, de oogen breken; rochelend blaast
hij den laatsten adem uit en de vale doodskleur trekt over zijn gelaat,
terwijl zijn geheele lichaam zich op den grond uitrekt en daarna
roerloos blijft liggen.
De omstanders dringen met ingehouden adem hoe langer hoe meer
vooruit. Zonderling steekt de plotselinge, akelige stilte, die nu in het
vertrek heerscht, af bij het ontzettende geweld van zoo even. "Ik geloof,
dat oom Kool er geweest is," zegt de groenboer, zich met de
hemdsmouw het zweet van 't voorhoofd wisschend. "Sakkerloot, wat
was dat een toer!"
"Daar is de meester!" klinkt een stem onder aan de trap, en eenige
oogenblikken daarna maakt men ruimte bij de deur der kamer om een
chirurgijn binnen te laten, die inderhaast door een der buren is
opgezocht. In een oogenblik is nu de kamer overvol. Allen verdringen
zich om den medicus, die bij het lichaam van den hondenscheerder
neerknielt, diens oogleden omhoogheft en, na 't hart betast te hebben,
kortweg zegt: "Hij is dood. Jeneverberoerte!"
"Ja,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.