het hoofd, zóo triestig, zóo triestig.
- Neen, meneer. Het is heel braaf, om dat voor me te willen doen. ...
- Er is niets braafs aan; ik kèn juist een meneer, die invloed heeft, en. ...
Hij schudt het hoofd langzaam, langzaam van neen en nog eens neen.
- Neen, meneer, ik ben athleet. Ik kan niet tabak en postzegels verkoopen. Mijn spieren, dat is mijn leven. Mijn worstelen ... dat is mijn kunst. Twee jaar geleden nog hield niemand het tegen mij uit. Wàs ik de Lion du Littoral. Nu ... ben ik oud en slap en rheumatiesch, en niets meer waard. En na gisteren avond ... is het uit.
- Wàt is uit? vraag ik en spring op. Vertel mij, Theofile, wàt is er gebeurd?
Hij lacht, zóo bitter, zóo bitter!
- Wat er gebeurd is? zegt hij. Bébert heeft volstrekt met me willen worstelen. ...
- Bébert!
- En na even met me gespeeld te hebben als de kat met de muis ... me gelegd ... me zoo gemeen gelegd ... wel niet met een truc ... maar toch ... toch ... me gelegd ... mij ... mij ... den Lion ... den Lion du Littoral. ...
Een snik schokt hem zijn holle, breede borst. Een razernij ziedt in mij op: het bloed vliegt als met een congestie naar mijn hoofd. ...
De Lion is weêr in een gezonken.
- Maar hij is ook jong en sterk; ik ben oud, ik ben slap en niets waard meer. Gisteren avond, toen het niet meer regende, is het gebeurd. Ik had mijn tapijtje gespreid, en poogde nog een paar sous te verdienen. Ik bewaar mijn gewichten, daar, bij den bistro in die buvette, en ik haalde ze te voorschijn, en daagde de omstanders uit ... Voor een thune (vijf francs); vroeger beloofde ik een zigue (louis-d'-or), aan wien me kon leggen, ik meen zoo op straat, niet in een serieuzen wedstrijd ... Nu, meestal biedt zich niemand aan, want ik ben nog wel een "costaud," al ben ik niet meer, die ik was ... Maar gisteren avond, daar zag ik in eens, toen ik het publiek had uitgedaagd, en zou gaan lutteeren met mijn copains--voor de frime; die krijgen dan eén balie van me (eén franc), als ze zich laten leggen--daar zag ik in eens uit de arkaden te voorschijn komen Bébert, en met hem waren André le Pêcheur, en Lucien, die pommade-vent, met twee meiden. Nu, dacht ik dadelijk, die komen alleen om me te embêteeren. En waarachtig, Bébert wou met me lutteeren; het heele publiek lachte ... En wat kòn ik doen, wàt kon ik doen?? Ik ben de Lion du Littoral. ...
Een hevige hoestbui overvalt hem en hij schrapt en spuwt, naast mij: ... zo? hij tering hebben? Hij hoest zóo akelig. ...
- Ik ben de Lion, herhaalt hij. Ik kon Bébert niet weigeren. Nu ... heeft hij me gelegd ... Hier ben ik niets waard meer, hier op de Place Garibaldi is geen sou meer voor me te verdienen ... Als ik het van daag niet doe, doe ik het morgen.
Hij schetst weêr dat gebaar met een touw ... zoo òmslingeren ... en dan trekken.
Ik voel mij heel oncomfortabel van binnen. Mijn hart doet mij wee en ik voel als een fyzieke kramp, die mij ziek maakt en, na mijn roode razernij van zoo even, slap en energieloos. Ik voel dat dadelijk in mijn knie?n. ...
Ik sta op. Ik heb den Lion eenige woorden van troost pogen te zeggen, die niet veel uitwerken. Ik heb hem iets in de hand gedrukt, dat meer uitwerkt, en hem gezegd, dat hij van middag even bij mij passeeren moest, om een broek en een jasje te halen.
Zullen mijn luttele weldaden den Lion nieuwe levenskracht geven? Ik ben zeker van niet. Er is zelfs geen twijfel in mij. En vol weemoed wandel ik naar de zee, langs de heerlijke bloemenmarkt, de kleurprachtige groentenmarkt, langs de uitstallingen van curieuze visschen. Zelfs al die kleuren en geuren in de zon wekken mij niet op. Al die rozen en mimoza's, die violieren en anjelieren en irissen; al die oranje en purperen aubergines en poivrons; die prachtige roze uien; en heel die byouterie-schat van de Middellandsche zee: die visschen met parelmoêren, azuren en violet-zilveren en rood-gouden schubben, die beesten met ál de glauke tinten van het water over rug en aan buik, al die vroolijkheid van het geding en geroep ... dat alles, wat ik anders zoo lief heb, omdat het bont, kleurig en vroolijk is in den genereuzen gloed van de morgenzon, die zoo mooi langs de oude huizen der oude stad felle schijnsels en lila schaduwen smeert ... dat alles wekt mij niet op. Mooi pogen de vischvrouwen mij met armdikke palingen, als blauwzwarte slangen, te bezweren mijn voordeel toch niet voorbij te loopen; mooi reiken de bloemenverkoopsters mij haar tuilen rozen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.