pantoffels, zit de Lion in éen gedoken. Zijn kop is hem gevallen op de borst, zijn wangen zijn hol, zijn haar is dun en grijs, en al zijn zijn schouders breed, en al bombeeren zijn armen nog van biceps in de te nauwe mouwen, de Lion ziet er uit als een zóo vervallen en ellendige leeuw, zoo een oude leeuw van den Littoral, zoo een afgejakkerde kampioen van Marseille tot Genua toe, dat des ducs gevoelig teêr hart samen krimpt, met die heel oncomfortabelen kramp, die de duc ondervindt om allerlei: bedelaars, oude trampaarden, ellendig geduldige trekezels, oude meiden, oude akteurs en oude worstelaars: àlle oude en afgeleefde artiesten, gymnasten en lastdieren, voor wie de duc zoo gaarne toevluchtsoorden zo? willen stichten, met villa's en parken, voor de menschen, en warme stallen en weiden, voor de beesten. Helaas, de duc heeft nooit iets gesticht: zijn hertogelijk fortuin is zeer ge-entameerd, en hij moet zich vergenoegen met--als hij niet een luttele aalmoes geeft aan den mensch, of een blik van meêlij aan het lijdende beest--heel hard weg te loopen, om hun misère niet te zien. Het is niet mooi van den duc; het is struisvogelpolitiek; het zo? beter zijn flink op te treden tegen den karrevoerder, voor het oude lastdier, en tegen de maatschappij, voor de oude artiesten, meiden en worstelaars. Maar de duc is, hoewel gevoelig van harte en erg sentimenteel, niet bepaald krijgslustig en energiek in het "optreden"; de duc keert liever ter zijde dan op, en zoo komt het, dat hij nooit veel veranderd heeft aan de treurige dingen des levens, die zijn week hart soms doen krimpen van akeligheid.
Gij lezer, oordeel met zachtheid den duc: hij is in alle geval oprecht.
- Zoo, Theofile, zeg ik: ben je terug? Dat doet me pleizier je te zien
O God! Wat een blik! Het hoofd heeft zich opgericht, zoo moê, zóo moê, en twee waterige oogen zien mij aan. De Lion drinkt, dat is zeker, en niet alleen punch als Bébert, of anisetjes als André. De Lion is verslaafd aan de "groene fee".
- Dag meneer, groet hij met kelderstem. Is u ook al in Nice?
Ik ga naast hem zitten. Het is niet prettig dat te doen, want het jasje is heel oud en riekt kwalijk. Maar ik bedenk, dat ik het soms in de komedie of in een salon wel eens een half uur uitho? naast een vrouw, die mij wee maakt met musc, en ik blijf sto?cijnsch zitten naast den leeuw Theofile.
- Theofile, zeg ik. Waar ben je geweest?
- Genua, Ventimiglia, Menton, somt de Leeuw triestig op.
- Heb je veel geworsteld?
Hij lacht bitter en zijn waterige oogen ... tranen. O de blik vol tranen van dien ouden man.
- Wat is er, Theofile? Kom, zeg mij eens wat er is?
- Ach, meneer, wat zo? er zijn ... Er is het einde, dat is alles.
- Het einde? ...
- Het is gedaan.
- Hoe gedaan?
- Als ik het van daag niet doe, doe ik het morgen.
- Wat??
Hij heeft een gebaar van een touw om den nek te slingeren en dan òp te trekken.
- Maar waarom kerel, waarom?
- Meneer, ik ben oud.
- Hoe oud ben je?
- Ik ben ... acht-en-veertig.
Acht-en-veertig! En hij noemt dat oud! Er graaft zich iets om mij als een afgrond. Ik ben niet veel jonger dan hij. Ben ik oud? Het wordt mij kilkoud in mijn aderen.
- Dat is toch niet oud ... Theofile, zeg ik, bijna smeekend.
- Oud, voor een worstelaar, meneer. Het gaat niet meer. De goeie tijden zijn voorbij. In een wedstrijd beteeken ik niets meer. De directie's willen me zelfs niet meer toelaten. Ik werk wat op mijn tapijtje. Ik hef wat gewichten. Maar het geeft niets meer. Ze kijken en lachen even, en geven een sou en gaan weg. Mijn vrouw ... is weg.
- Is je vrouw weg??
- Ja. Ze is er van door, met een jongen kerel. ... Ik ben bijna blij voor hem.
- En je zoon?
- Mijn zoon werkt. Hij worstelt in Milaan. Maar hij vergeet zijn vader en eens.
- Ja, dat weet ik, Theofile, maar ik dacht, dat het bijgelegd was. Je zoon was driftig en je beschouwde hem nog een beetje als een kleine jongen. Ik dacht, dat Jean toch verzoend was met je?
Hij schudt triestig het hoofd.
- Ik hoor niets van hem.
- En je dochter? vraag ik, om meer te weten.
- Ziek, in het hospitaal. Te Genua.
O God, wat vind ik dat alles vreeslijk! En ik kan toch niets daar aan doen! Wàt kan ik doen!
- Kom, Theofile, zeg ik; je moet je niet zoo laten neêrslaan, we worden allemaal oud. Je moet nu langzamerhand uitscheiden met worstelen, en ik ben overtuigd ... ik meen, ... ik zo? misschien ... met een meneer kunnen spreken, die veel invloed heeft ... om je een bureau-de-tabac te bezorgen; zo? je dat willen?
Hij schudt
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.