Korte Arabesken | Page 3

Louis Couperus
alleen maar eens kijken. ...
- Je moet zelfs niet gaan kijken, zeg ik, verteederd, omdat Bébert toch beter is dan ik dacht. Want als de Lion je ziet, onder het publiek, dan krijgt hij het land. ...
- Hoor eens, duc, zegt André; als Bébert niet wil, omdat jij het liever niet hebt, dan zal ik den Lion ook niets doen, maar ons zelfs te verbieden eens te gaan kijken op de Place Garibaldi, dat is te sterk, hoor! We ho?en wel van een pretje.
De wind is heftig opgestoken. De lucht is dreigend van wolken.
- Als jullie me beloven den Lion niets te doen, zeg ik; dan trakteer ik in den Rocher de Cancale.
Zij vinden dit een goed idee, en omdat, ten eerste, groote droppelen vallen, en ten tweede ik de beide heeren verre van de Place Garibaldi wil houden, sta ik op en begeven wij ons alle drie naar een bar-en-restaurant, de Rocher de Cancale, dicht bij, waar de visschers gewoon zijn een borrel te pakken.
Het is heel donker geworden, de regen ruischt neêr en de lucht is zwart.
- De Lion zal zijn tapijtje niet spreien, zegt Bébert, achter mijn rug, tegen André en ik zie ze wel knipoogen, en wantrouw vooral Bébert.
In den Rocher de Cancale buigt de dikke waard ons te gemoet.
Het lokaal is heel vol, nu het regent. In een hoek zitten visschers te kaarten. Op een tafel zitten twee meiden, en smoezen, nu wij binnen komen, met haar types: éen herken ik, dat is Lucien l'Impair, een gevaarlijke vent, maar niet zóo kwaad als hij soms gevaarlijk kan zijn. Ik groet Lucien, die mij terug groet, en de eene meid smoest:
- Wie is dat?
- Dàt? hoor ik Lucien zeggen. Dat is een duc.
- Is dat een duc? vragen de meiden, ge?nteresseerd.
- Dat is een duc, zegt Lucien: en schàtrijk.
- Dire qu'il y a des types, qui sont duc! zegt de andere meid vol eerbied.
De waard heeft ons ingeschonken, brandende punch voor Bébert en mij, terwijl die gekke André weêr een anisette-tje lebberen wil; die groote, sterke vent lebbert altijd aan een anisette-kelkje en likt het uit met zijn tong, op gevaar, dat hij het kelkje stuk likt. In mijn rug hoor ik de meiden ons kritizeeren: een duc, die met twee lutteurs in den Rocher een borrel komt pakken, dat vinden ze eigenlijk gek, maar ze hebben eerbied, voor mij, omdat ik duc ben, en voor Bébert en André, omdat ze zoo geweldig sterk zijn.
- Nou, de duc is goed bewaakt! hoor ik de eene meid zeggen.
En de andere:
- Beter, als dat hem de Lion zo? bewaken!
- Welke Lion? vraagt Lucien.
- Le Lion du Littoral! giechelen de meiden.
- Is hij terug? roept de waard, met glimmende wangen en oogen.
Het gesprek is algemeen, want de opmerkingen over mij, duc, zijn ook niet met halve stem geweest.
- Jawel, verzekeren om strijd Bébert en André; de oude Lion is terug.
- Waar heeft die zoo lang gezeten? vraagt de eene meid, die ze, om haar kuif, Polichinelle schijnen te noemen; de andere heet Escalopine, of dewel: kalfs-oestertje.
- En dagen jùllie hem uit? vraagt Lucien.
Gebulder en gejuich. En de gitten oogen van Lucien schitteren al van pleizier; trouwens, hij schittert heelemaal in het gaslicht, van pommade en van valsche brillanten, op zijn das en aan zijn pink.
- Neen, antwoordt goedig André. Het zo? te vergeefs werk zijn. De Lion du Littoral overwint ons allen.
Gebulder en gejuich. Er krimpt iets van angst in mij, om dien ouden, armen Lion. Maar Bébert slurpt punch na punch en André lebbert kelkje uit na kelkje en ze zullen den Lion van avond wel niets doen; hij heeft zijn tapijtje niet eens gespreid, omdat het stortregenen zal. Hij zal niet eens zijn centjes verdienen kunnen. Het gesprek is heel druk en grappig geworden tusschen de meiden, Lucien en de beide lutteurs, en ik maak van hun bulderpret gebruik, om den waard te betalen en de deur uit te wippen.
- Duc! Duc! hoor ik roepen.
Maar de duc is weg, kraag op, pet neêr, door den regen naar de tram, om naar huis te gaan. ...
Neen, toch niet, vlug gewipt in een andere tram, om te zien, eventjes, op de Place Garibaldi.
De regen stroomt niet meer, als de duc op de plaats arriveert.
Hij ziet rond. ...
Maar geen tapijtje, geen Lion zijn te zien.
Zoo dat de duc, gerust gesteld in zijn teeder hart, de tram juist pakt, die hem naar zijn hertogelijk kwartier voert.

II.
Den volgenden dag, blauwe lucht, en zonnefe?rie, na den storm. Dat wisselt zich af in Nice als met dekoratie na dekoratie.
Weêr neemt de duc, blij om het mooie weêr, en nieuwsgierig naar de Place Garibaldi, het eene trammetje na het andere.
En waarlijk, daar op een bankje, zit... de Lion du Littoral!
Arme Lion, wat ziet hij er uit!
In een oud, bronsbruin jasje, een gelapte broek, en touwen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 13
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.