Keltische Mythen and Legenden | Page 5

T.W. Rolleston
toch
vreeselijke pochers." Toch was het antwoord, met al zijn Keltische
bravour en pralerij, niet zonder waardigheid en hoffelijkheid. De
uitdrukking omtrent het neervallen van den hemel schijnt een blik te
schenken op het eene of andere primitieve geloof of de eene of andere
mythe, waarvan de beteekenis niet meer te doorgronden is. [12] De
nationale eed, waarmede de Kelten zich verbonden, aan hun verdrag
met Alexander trouw te blijven, is zeer merkwaardig. "Als wij dit
verdrag niet gestand doen," zoo zeiden zij, "moge dan de hemel op ons
neervallen en ons verbrijzelen, moge de aarde zich openen en ons
verzwelgen, moge de zee openbarsten en ons overweldigen." De
Jubainville vestigt met nadruk de aandacht op een plaats uit de "Táin
Bo Cuailgne," in het Boek van Leinster, [13] waar de helden uit Ulster
hun koning, die hen in den strijd wenschte te verlaten, ten einde een
aanval af te weren op een ander gedeelte van het slagveld, mededeelen:
De hemel is boven ons, en de aarde onder ons, en de zee is om ons heen
gelegen. Tenzij de hemel met zijn menigte sterren neervalt op den
grond, waarop wij gekampeerd zijn, of tenzij de aarde door een
aardbeving wordt van een gereten, of tenzij de golven der blauwe zee
over de bosschen der levende wereld komen, zullen wij niet wijken. [14]
Het overleven van dit eigenaardige eedsformulier gedurende meer dan

duizend jaar, en het weder te voorschijn komen in een mythisch Iersch
verdichtsel, nadat er het eerst van gehoord is onder de Kelten van
Midden-Europa, is ongetwijfeld zeer merkwaardig, en is met andere
feiten, die wij later zullen vermelden, een krachtig bewijs voor de
eenheid en de onverwoestbaarheid der Keltische beschaving. [15]

De plundering van Rome.
Wij hebben reeds melding gemaakt van twee der groote oorlogen, door
de op het vasteland wonende Kelten gevoerd; wij komen thans tot den
derden, dien tegen de Etruskers, die hen ten slotte in botsing bracht met
de grootste macht van het heidensche Europa, en aanleiding gaf tot hun
grootste wapenfeit, de plundering van Rome. Omstreeks het jaar 400
v.C. schijnt het Keltische rijk het toppunt van zijn macht te hebben
bereikt. Onder een koning, bij Livius Ambicatus genoemd, die
waarschijnlijk het hoofd van een overheerschenden stam was in een
militairen bond, zooals in onze dagen de Duitsche Keizer, schijnen de
Kelten in sterke mate te zijn samengesmeed tot een politieke eenheid,
en een op eenzelfde doel gerichte politiek te hebben gevolgd. Daar zij
aangetrokken waren door het vruchtbare land van Noord-Italië, daalden
zij af door de passen der Alpen, en wisten zij zich daar, na hevige
gevechten met de Etruscische inwoners, te handhaven. In die dagen
drongen de Romeinen van beneden af op de Etruskers aan, en
Romeinen en Kelten werkten volkomen met elkander in overleg en
voor dat doel verbonden met elkander samen. Maar de Romeinen, die
waarschijnlijk een groote minachting hadden voor de Noordelijke
barbaarsche krijgslieden, hadden de onbezonnenheid oneerlijk spel met
hen te spelen bij het beleg van Clusium (301 v.C.) welke plaats de
Romeinen beschouwden als één der bolwerken van Latium tegen het
noorden. De Kelten herkenden Romeinen, die bij hen gekomen waren
in het onschendbare karakter van afgevaardigden, als strijders onder de
rijen van den vijand. De gebeurtenissen, die toen volgden, zijn, in den
vorm, waarin zij tot ons zijn gekomen, zeer vermengd met legenden,
maar er zijn toch enkele trekken onder van dramatische kracht en
levendigheid, waarin het ware karakter der Kelten duidelijk herkenbaar
naar voren treedt. Zooals ons wordt verhaald, wendden zij zich tot

Rome, om genoegdoening te krijgen voor het verraad der afgezanten,
de drie zonen van Fabius Ambustus, den opperpriester. De Romeinen
weigerden aan dien eisch gehoor te geven, en kozen juist de Fabii tot
militaire tribunen voor het volgende jaar. Daarop braken de Kelten het
beleg van Clusium op en trokken regelrecht op Rome af. Zij dachten er
niet aan, op goed geluk te plunderen of te verwoesten, zij vielen geen
enkele stad of vesting aan. "Wij zijn op weg naar Rome," zoo riepen zij
tot de wachten op de muren der provinciesteden, die verwonderd en
beangst den ontzaglijken troep, die onafgebroken naar het zuiden trok,
nastaarden. Eindelijk bereikten zij de Allia, enkele mijlen van Rome af,
waar de geheele beschikbare troepenmacht der stad in slagorde stond
geschaard om hen tegemoet te trekken. De slag werd geleverd den
18den Juli 390, dien ongelukkigen dies Alliensis, die lange jaren in den
Romeinschen kalender de herinnering levendig hield aan de diepste
vernedering, die de Republiek ooit heeft ondergaan. De Kelten
omsingelden het Romeinsche leger en vernietigden het in één enkelen
geweldigen aanval. Drie dagen later waren zij in Rome, en omstreeks
een jaar bleven zij meester van de stad of van haar puinhoopen, totdat
een groote geldboete was betaald en de trouweloosheid bij Clusium ten
volle
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 166
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.