Johan Doxa | Page 3

Herman Teirlinck
tot het gansch donkerde, blijven turen naar 't
gewiegel van een dobberend papiertje.
Het was binst deze wandelingen dat hij die twee vreemde mannen
ontmoette, welke na korten tijd zijne vrienden werden. Zij waren
allebei ouder dan hij. Hij deed hunne vriendschap op in de zelfde week.
De eene was een letterkundige en katholieke pamflet-schrijver, die zich
als een vurig werktuig van God aanzag. Hij heette Lieven Lazare. De
andere was een bleeke lang-opgeschoten kerel, met diepe doode oogen,
een breede hand en sproeten op zijne vingeren. Hij was tapper in de
Old Curiosity Shop, een nachtkroeg naar de mode. Zijn eenige naam
was Anatole. Lieven Lazare was een groot, breed man,
hooggeschouderd, met ronden kalen kop waar een stekelige snor haast
een klein-bolle neusje wegvlekte. In zijne schriften, die eene
onbetwistbare literaire waarde droegen, schold hij met ongemeene
woestheid allen uit, die "op hun gladde harten de berrie torschen van
het Gulden Kalf" en, in het bijzonder, de priesters en prelaten. Zijn
werk "Ploerten" was een kostelijk autobiografisch verhaal, waarin hij
zijn kristelijke liefde en, als met geweldige geuten, zijn schrikkelijke
haat uitstortte. Hij sprak er van Johan Doxa, gelijk van een "uitverkoren
wezen, hetwelk uit de vroomheid van gothische tijden onbeholpen te
midden van de tartende ketterij der encyclopedisten gesmeten werd."
Anatole was een tegenovergesteld wezen. Hij had een oolijk aangezicht,
vol met de uitdrukking van dubbelzinnige schuchterheid en onkuische

bedoelingen. Hij zong zeer mooi en kende een aantal allerliefste liedjes,
welke hij, op de viool en de cither, deed begeleiden door zijne vrienden
Biebuyck en Donkerwolck. Met deze twee kwam hij, des Zondags,
Johan Doxa op zijne zolderkamer gezelschap houden. Zijn aardige stem
kwinkeleerde tegen de pannen-bedekking, en de snaardoozen
tjokkelden sierlijk de maat. 's Avonds was hij tapper. Hij vertelde zoo
lekker van het diverse spektakel in de Shop, en zijne twee vrienden, die
daar in een klein concert meerendeels werkzaam waren, bevestigden
met knikken en ooggeknip zijne heerlijke verhalen.
Van Anatole hield Johan Doxa zeer. Lieven Lazare vreesde hij duchtig,
maar had hem meer innig, meer van binnen en uitermate lief.
* * * * *
Op een middag kuierde Johan Doxa langs de Papenvest. Hij was zeer
droevig want het groene sijsje had hij 's ochtends dood gevonden. Hij
drumde tegen de muren en zag langzaam de vierkante straatsteenen
onder zijne voeten wegslieren achterwaarts. De stad was blauw en
luchtig. Eene zilveren Junizon blikkerde op de huisgevels, danste tegen
de ruiten, poeierde in de klare ruimte trillend uiteen. Hij dacht weer:
"Het groene sijsje is kapot!"
Het zeurde aldoor in zijne hersens en hij luisterde binstwijl naar de
duidelijke herinnering aan het licht-tikkende vogelgezang. Om hem
zilverde de zingende zon, maar grijs en zwaar nevelde zijn treurende
gedachte: het zou er nu mee uit zijn, het groene sijsje is kapot....
Zoo kwam hij in de Papenvest. Op den drempel van een oud huis stond
eene vrouw. Zij was groot en blozend en hare huid schoot op uit haren
rooden halsdoek, gelijk eene klaarte vol zoetigheid. Ze lachte stille. Ze
lachte stille, stille. Johan Doxa slenterde voort. Het docht hem ineens
dat eene ongekende lustigheid zijn hart kwam vervullen met al de
weelde van een geheimzinnig gevoel. Hij wilde wel zijn hoofd
omdraaien, en het oude huis herzien, en den drempel, en dat wondere
beeld van vleesch.... Hij slenterde maar, keek niet achterwaarts,
strompelde scheef-beenend over de ongelijke kasseide, en aldus

gebeurde het dat hij smoorlijk werd verliefd.
Hij stiet het groene hekje open, zoodat de bel ommentweer snokte en
leelijk door den gang lawaaide. Hij klauterde ongemanierd langs de
steile trap, ademde haastig, pletste met zijne warme vingeren op de
vochtige trapleuning. Hij geraakte in zijne lage zolderkamer, bleef
dwaas in het deurgat staan en staarde, met nuchtere verwondering naar
de zwarte ekster, die aardig op den rand van den blauwen tabakspot te
glariën zat. Zij roerde haren kop niet als hij hard-stappend binnentrad.
Zij bleef rechtuit blikken met hare zwart-gulden vliemige oogjes, heel
bedaard, alsof ze zeggen wou: "Daar hebt ge 't nu! Heb ik het al lang
niet voorspeld?"
Johan Doxa zette zich neer op zijn plat-bedekt bed en kruiste zijne
handen over zijne knieën saam. Het eekhoorntje draaide in zijn
roerenden tralietrommel en stak zijn staart kaarsrecht omhoog. Op de
tafel lag eene schoone nieuwe pijp in bleek palmenhout. Het was een
geschenk van moeder. Johan zou de steel sierlijk bekerven en
opkleuren met roode witte en groene streepjes en ze omranden met
fijne blauwe cirkels. Nu bekeek hij van verre de pijp en hij dacht aan de
blanke keel die zoo rijkelijk boven de scharlaken doek-verve
oprankte....
De zon pletste door het dakvenster en speelde langs de koperen snaren
van de ledige vogelkooi. Er trilde door de lucht een zilveren
herinnering aan het groene sijsje, en tot den dikken avond zat Johan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 33
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.