Indrukken van Finland | Page 8

Clara Engelen
een van de mooiste plekjes van hun land
aanduiden en waar tal van Russen den zomer doorbrengen. Om tijd te
winnen reisden we ook nu weer des nachts; als men per boot gaat heeft
dit weinig bezwaren. Alleen is het zeer onaangenaam om 's morgens
vroeg van boot te moeten verwisselen, of op een nog nachtelijk uur op
de plaats der bestemming aan te komen, zooals ditmaal het geval was.
Om vijf uur moesten we te Nyslott aan wal, om daar tot negen uur op
eene boot te wachten. 't Was al weer erg koud, maar de zon scheen
lekker. Gelukkig zijn de Finnen goed te vertrouwen, want, daar er bij
de landingsplaats der booten niets was dat op een bagage-bureau leek,
besloten we, onze bagage maar bij een bank neer te zetten en
vervolgens de stad in te gaan. Bij onze terugkomst bevonden we, dat
alles er nog lag en dat ook nog iemand anders er zijne reistasschen had
bijgevoegd. Nyslott heeft een vriendelijker aanzien dan de andere

finsche steden; het heeft niet het sombere en verlatene van Åbo, van
Wiborg en Villmannsstrand. Er is een oud slot, dat van binnen nog al
merkwaardig zijn moet; maar zoo vroeg in de morgen kon men zich
geen toegang verschaffen.
Naar Punkaharju bracht ons binnen weinig uren een bootje, waarop
verscheidene passagiers waren, die we al eerder hadden ontmoet, o.a.
eene finsche dame met twee dochtertjes. Toevallig raakten we met haar
in gesprek en zij deden ons de vraag, die mij vroeger al zoo dikwijls
door Finnen werd gedaan, of wij Prof. van der Vlugt uit Leiden ook
persoonlijk kenden. Zij vertelde ons hoe haar dochtertje hem in 1900
een bouquet had aangeboden en hoe zij tot dank daarvoor van hem een
kus kreeg. "Dat noemen wij nu den historischen kus van Prof. van der
Vlugt," voegde zij er bij.
Was de Imatra me tegengevallen, Punkaharju zeker niet. Ik had er
echter langer moeten blijven, om er ten volle van te kunnen genieten.
Groote wandelingen zoekt men er te vergeefs, telkens stuit men op
water. Maar roeien en zeilen kan men er des te meer, en er zijn een
menigte van mooie plekjes, waar men van onder de boomen een ver
uitzicht heeft over de watervlakte met hare tallooze eilandjes.
Van Punkaharju af volgde een reis van acht uur rijden. In het hotel
hadden we zoo goed het kon alles over de rijtuigen, de koetsiers en den
prijs afgesproken. Wij zouden met de post reizen, de prijs was 8 cent
per kilometer, niet te veel naar ons voorkwam. Van het oogenblik af,
dat we in de wagentjes waren gaan zitten, konden we geen woord meer
tegen de voerlieden zeggen, omdat zij eenvoudige boertjes waren, die
niet anders dan Finsch spraken. Daar zaten we nu, wetend, dat we om
vijf uur te Elisenwaara zijn moesten, om den eenigen trein naar
Sortavala te halen. We vertrouwden maar op ons geluk, verder viel er
ook niets te doen, dan te zorgen, dat men zoo min mogelijk schokte in
den wagen, want de weg was slecht en de voertuigen niet de beste. 't
Was alweer koud, maar gelukkig niet regenachtig. De paardjes liepen
onvermoeid door en we hadden alle hoop op een goede reis. Bij een
veer kwam de eerste moeilijkheid: we moesten betalen. Gelukkig is de
gebarentaal overal dezelfde en hebben de Finnen nog niet geleerd
vreemdelingen te exploiteeren; ze gaven ons dus netjes ons geld terug,
toen het bleek dat we te veel betalen wilden.
Gedurende de reis moesten we vijf keer van paarden en koetsier

verwisselen. Meestal kregen we vader en zoon mee, en nu was het
opmerkelijk dat de weg en de wagens hoe langer hoe slechter werden
en de zoons hoe langer hoe jonger. Het laatste koetsiertje was zeker niet
ouder dan acht jaar. Hij was een alleraardigst ventje, dat altijd door
wilde praten en erg verbaasd was, dat we hem niet verstonden.
Tegelijkertijd lette hij goed op zijn paard en was bizonder tevreden
over zichzelf, toen hij den vader een heel eind vooruit was. Hij zat op
een laag bankje voor ons, maar was zoo klein, dat hij er telkens afzakte.
Eindelijk heb ik onzen koetsier maar op schoot genomen.
't Ging als van een leien dakje tot het laatste station. Toen was er geen
paard te krijgen. We konden niets zeggen of vragen, en als we boos
keken, lachten de boeren ons vriendelijk toe. De boerin vroeg ons zelfs
binnen te gaan en deed al het mogelijke om ons goed te ontvangen. Na
eenigen tijd van ongeduldig wachten hoorde ik het woord "tule". "Nu
komt het paard", zeide ik, want "tule tanne" beteekent "kom hier". En
ik had gelijk: daar kwam het aan. Tot aandenken wilde ik de familie
photographeeren. Dit was het eenige woord, dat ze van ons begrepen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 15
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.