zijn bestaan. Een schatrijk koopman is soms, of liever vaak, van oogenblik tot oogenblik overgeleverd aan de willekeur van dingen die hij niet voorkomen kan. Als de wind een streek of wat te fel blaast, als het we��r plotseling omslaat, of door een ander nietig toeval, kan zijn schip vergaan, zijn berekeningen falen, en hij zelf is opeens een arm man, vervallen van zijn maatschappelijke stelling. Welnu, niets mag een mensch kunnen schaden dan hij zelf. Niets behoort bij mogelijkheid een mensch te kunnen uitschudden. Wat een mensch in werkelijkheid bezit, is binnen in hem. Wat buiten hem is, behoort een ding van geen belang voor hem te zijn.
Met de afschaffing van den bijzonderen eigendom zullen wij dan een waarachtig, schoon en gezond individualisme krijgen. Niemand zal zijn leven verdoen met de opstapeling van doode dingen of den schijn daarvan. De mensch zal leeren leven. En leven is het uitgelezenste ter wereld. De meeste menschen doen niet meer dan bestaan.
Het is de vraag of wij ooit de volle uitleving eener persoonlijkheid hebben gezien behalve op de verbeeldingsvelden der kunst. In het handelend leven hebben wij dat zeker nooit. Caesar, zegt Mommsen, was de volledige en volkomen mensch. Maar hoe noodlottig gevaarlijk was Caesar's stelling! Overal waar een mensch gezag oefent, verzet zich een tweede mensch tegen dat gezag. Caesar was zeer volkomen, maar zijn volkomenheid bewandelde te onveilige wegen. Marcus Aurelius was de volkomen mensch, zegt Renan. Toegegeven: de groote keizer was een volkomen mensch. Maar hoe onduldbaar waren zijn eindelooze verplichtingen. Hij waggelde onder den last van de wereldheerschappij. Hij was zich bewust dat geen eenling opgewassen was tegen den druk van dien Titanischen, overgeweldigen rijksbal. Wat ik versta onder een volkomen mensch is iemand die zich ontwikkelen kan onder volmaakt gunstige omstandigheden; iemand die niet bloot staat aan verwonding, aan kwelling, of krenking, iemand voor wien geen gevaar bestaat. De meeste groote persoonlijkheden zijn gedwongen opstandelingen geweest. De helft van hun kracht is verkwist in wrijving. Byron's persoonlijkheid, bijvoorbeeld, werd schrikkelijk geteisterd door zijn strijd met de stompzinnigheid en huichelarij en Philistijnschheid der Engelschen. Zulk een strijd verhoogt niet altijd iemands kracht, vaak brengt hij tot overdrijving van zwakheden. Byron was nooit bij machte ons te geven wat hij ons had kunnen schenken. Shelley kwam er beter af. Evenals Byron ging hij zoo gauw hij kon Engeland uit. Maar hij was niet zoo algemeen bekend. Als de Engelschen hadden kunnen denken welk een groot dichter hij in werkelijkheid was, zo?den zij hem met hand en tand te lijf zijn gegaan en zijn leven zoo ondragelijk mogelijk hebben gemaakt. Maar hij was geen opvallende figuur in de samenleving, en daarom kwam hij er heel wat beter af. Toch is zelfs bij Shelley de toon van opstandigheid van tijd tot tijd te sterk. De toon van de volmaakte persoonlijkheid is niet een van opstandigheid, maar van vrede.
Het zal iets wonderbaarlijks zijn, de waarachtige persoonlijkheid der menschen, als wij haar te zien krijgen. Zij zal natuurlijk en eenvoudig opgroeien, als een bloem of een boom groeit. Zij zal met niets in tweedracht zijn. Zij zal nooit betoogen of betwisten. Zij zal niets trachten te bewijzen. Zij zal alles weten. Toch zal zij zich niet druk maken met kennis. Zij zal in het bezit zijn van de wijsheid. Haar waarde zal niet gemeten worden naar materi?elen maatstaf. Zij zal niets bezitten. En toch zal alles het hare zijn, en wat men haar ook ontneemt, haar rijkdom zal onvervreemdbaar blijken. Zij zal zich niet voortdurend bemoeien met anderen, of dien anderen vragen aan haar gelijk te zijn. Zij zal hen liefhebben om hun verscheidenheid. En toch, al zal zij zich niet met de anderen bemoeien, zij zal allen steunen en helpen, zooals iets schoons ons helpt door te zijn wat het is. De persoonlijkheid des menschen' zal wonderwerkend zijn, even wonderwerkend als de persoonlijkheid eens kinds.
In hare ontwikkeling zal zij bijgestaan worden door het Christendom, als de menschen het verlangen; maar mochten de menschen dat niet begeeren, dan zal zij zich daarom niet minder ontwikkelen. Want zij zal niet tobben over het verleden, en zich niet bezorgd maken of bepaalde dingen werkelijk gebeurd zijn of niet. Ook zal zij geen wetten dulden dan haar eigen wetten, en geen gezag dan haar eigen gezag. Maar wel zal zij diegenen beminnen, die haar trachtten op te kweeken en te versterken. En van dezen is Christus ��en geweest.
"Ken u-zelf," stond geschreven boven de poorten der oude wereld. Boven die der nieuwe wereld zal men schrijven: "Wees u-zelf." En ook de boodschap van Christus aan den mensch was eenvoudig: "Wees u-zelf." Dat is de geheimspreuk van Christus.
Wanneer Christus van de armen spreekt, bedoelt hij eenvoudig persoonlijkheden, zooals hij met de rijken van wie hij spreekt, enkel menschen aanduidt, die hun persoonlijkheden nog niet hebben ontwikkeld. Jezus bewoog
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.