Inaugureele Rede | Page 3

Hieronymus David Gaubius
adeldom, nadat ik ze openlijk heb uiteengezet, de
Spagyrische wetenschap[3] toekomen, zal dan niet de goede grond en
de waarheid van hetgeen ik mij heden heb voorgesteld te bewijzen, vast
staan?
[Note 3: Als afleiding wordt opgegeven: +span+ = (uit elkaar) trekken
en +ageirein+ = vereenigen, verzamelen. De wetenschap, die scheidt en
vereenigt, zou dus bedoeld worden. (Vertaler.)]
De deugd eenig en alleen, als wij den Dichter[4] moeten geloof
schenken, verleent den mensch adeldom. Maar deze is niet de gave van
één dag, noch is die de ware, zoo dikwijls als hij uit niets anders kan
bewezen worden dan uit de afkomst. Hetzelfde echter is op dezelfde
wijze het geval bij de wetenschappen, slechts moet dat, wat daar aan de
deugd is toegekend, hier worden toegekend aan het nut. Voorzeker
zoeken zij zich op goedkoope wijze een lauwerkransje te verdienen, die,
als zij de waardigheid van een wetenschap willen toonen, zich
verbeelden dit fraai te doen, wanneer zij zakelijk uiteenzetten, hoe haar
oorsprong uit de eerste eeuwen afgeleid kan worden, en het
buitengewone genot in de werken ervan gelegen, of hoeveel en hoe
groote beoefenaars zij heeft gesteld, terwijl zij zich ondertusschen
weinig bekommeren over het nut, zonder hetwelk toch alles niets wil
zeggen, al is het oud, aangenaam of beroemd door welke namen ook
van volgelingen; want dit zijn uiterlijke dingen en sieren veeleer den
waren adeldom op dan dat ze hem uitmaken. Het nut is de maatstaf,
waarnaar degeen, die alleen de werkelijke waarde der dingen weet vast
te stellen, de wijze, haar afmeet.
[Note 4: Mogelijk heeft hier de redenaar Horatius, Carmina III, 2, 17
volgg. op het oog. (Vertaler.)]
Elke wetenschap dus, die een bijzonder nut verschaft hetzij aan een
mensch afzonderlijk op zich zelf beschouwd, hetzij aan de

menschelijke maatschappij, die wordt eerst met recht voor edel
gehouden. Daar echter het beste deel van den mensch zijn geest is, zoo
blinkt die wetenschap, die dezen zich doet toeleggen op hetgeen recht
en goed is, of haar verrijkt met het inzicht der waarheid, in elk geval
boven de andere uit. Maar toch is niet veel minder dan deze die
wetenschap, die zorgt voor de gezondheid van het lichaam, want dit is
wel het meest gewenschte, dat aan de stervelingen wordt gegeven;
wanneer zij kwijnt, dan maakt zij meer dan iets anders den geest log en
drukt hem terneer. Die kunst, die het voltooien van dat werk op zich
heeft genomen, wordt de Geneeskunde genoemd: op het eerste legt zich
de Wijsbegeerte met de overige wetenschappen toe; met haar eene helft
toch houdt zij zich bezig met het beheerschen der aandoeningen, haar
andere helft wijdt zij aan het uitbreiden der grenzen van het
menschelijke begrip ten opzichte van de kennis der bestaande dingen:
beide wetenschappen hebben dus, als de edelste, de Akademies in haar
schoot opgenomen en met het burgerrecht begiftigd, zonder dat de nijd
zelf zich er tegen verzette.
Deze beide nu hebben een arbeidsveld, dat zich zoover mogelijk
uitstrekt, en dientengevolge sluiten zij in zich verschillende
wetenschappen, die men zoowel onderdeelen als helpsters kan noemen.
Hoewel ze op zich zelf, wat haar werk betreft, onder elkaar ten zeerste
verschillen, zoo mikken zij toch alle op een zelfde wit ten slotte, dat ze
gemeen hebben met de hoofdwetenschap, waaronder ze dienen. Daar
derhalve èn het nut dezen, hoe ze ook zijn mogen, tot aanbeveling
strekt, én het feit, dat ze ter volmaking der eersten in den hoogsten
graad noodzakelijk zijn, op dien grond werden zij ook door de
beschaafde lieden met recht voor edele wetenschappen gehouden en
hebben zij de haar toekomende plaats aan de Akademies verkregen.
Is dan voorwaar de Scheikunde niet een dergelijke wetenschap?
Waarom heeft zij dan zulk een hard lot ondervonden en niet dan na het
voeren van veel strijd kunnen verkrijgen, dat men haar vrij mocht
beoefenen aan de scholen der geleerden? Waarlijk, ik zou moeilijk de
reden van die al te groote strengheid kunnen bepalen: indien ik echter
zal zeggen, wat het waarschijnlijkst is, dan schijnt het mij toe, dat de
rechters, van wier goeddunken toen de Akademies afhingen, onbekend

met de wetenschap op zichzelf beschouwd, slechts rekening hebben
gehouden met de beoefenaars.
Immers de Scheikunde geboren onder metaalbewerkers en
aanbeeldvuurwerkers[5], eerst beoefend door dat ongeletterd en ruw
slag van menschen, vervolgens door bedriegers misvormd en in
discrediet gebracht, op zich zelf afstootend, vol moeilijkheden, vol
gevaren, van rustige bespiegelingen ver verwijderd, ademend in vuur,
rook, asch en vuil, kon zich bezwaarlijk door eenigen schijn van
lieflijkheid bij iemand aangenaam maken, tenzij bij diengene, die zich
verwaardigde dieper met zijn blik in haar binnenste door te dringen.
Maar zoowel de ruwheid als de schelmerij van degenen, die haar
beoefenden, hadden haar uiterlijke verschijning zóó monsterlijk en
afzichtelijk gemaakt, dat de beschaafde lieden er van werden
afgeschrikt haar kern na te sporen, in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.