gedaante verschilt; een
hoop kolen en zoden, die nooit mag op raken; bij de hand zijn voor het
gebruik verschillende soorten van zeven, spatels, blaasbalgen, tangen
en al het andere, dat vereischt wordt om het vuur òf te onderhouden òf
te regelen. Te midden daarvan zult gij den meester niet werkeloos bij
zijn katheder zien neerzitten, maar hoe hij zijn handen zwart van kool
in zwijgende aandacht aan het werk slaat, hoe hij gehuld in rook,
bedekt met asch en roet nu eens met het felste vuur de hardste metalen
vloeibaar maakt, dan weer een stof uit het plantenrijk met levende
vlammen doet branden; hoe hij aan den eenen kant met de grootste
voorzichtigheid tegengestelde lichamen bij elkaar brengt, die zich dra
in een vlammenbrakenden strijd zullen storten; aan den anderen kant
door een matige warmte de vermogens der stoffen te voorschijn roept
door het druppelen van water naar een bepaald getal te regelen; en bij
een andere gelegenheid die vermogens na ze te voorschijn te hebben
geroepen door een natuurlijke lauwe temperatuur nauwer bindt en
afdeelt; in één woord: hoe hij geheel tusschen zijn fornuizen levend,
zich slechts bezighoudend met het aanwakkeren, toepassen en regelen
van het vuur, de werking daarvan op lichamen op alle mogelijke wijzen
nagaat. Dit is zijn werk, hiervoor spant hij zich alleen in.
[Note 2: M. Tullius Cicero. (Vertaler.)]
Hier zou iemand tevergeefs zoeken naar de gladgevijlde spreekwijzen
van de eeuw van AUGUSTUS; tevergeefs naar de bekoorlijke
aanlokselen der redekunst. Niet de ooren worden hier gestreeld maar de
oogen: en niet door woorden wordt instemming gewonnen, maar door
de getuigenissen van feiten ontwrongen.
Hoe denkt gij dan, dat een scheikundige te moede is, wanneer hij uit de
vuile werkplaats van VULCANUS in het daglicht getrokken naar een
plaats, op welke aller blikken zijn gevestigd, van zijn fornuizen
weggeroepen naar het spreekgestoelte, dat slechts gewijd is aan de
meest gepolijste redevoeringen, zich gedwongen ziet het werk van een
redenaar op zich te nemen! Welke stof gelooft gij, dat hem ten dienste
staat, terwijl de noodzakelijkheid op hem rust te spreken in
tegenwoordigheid van de eerste mannen in den staat, in de vergadering
van zeer wijze hoogleeraren, ten slotte onder de oogen van menschen,
die ten zeerste uitmunten in elke soort van wetenschap, over een
wetenschap, die den meesten van hen onbekend is. Inderdaad als hij in
zijn schroomvalligheid blijft steken, zal hij licht verdienen, dat men
hem vergeeft.
Waarlijk dit lot drukt mij, deze last drukt heden op mijn schouders: en
uit mij zelf doen zich voor mij geen hulpmiddelen op, om op te steunen.
Ja zelfs doen de geringheid mijner krachten, die ik mij zeer goed
bewust ben, en de mij ingeschapen bedeesdheid, geheel ongeschikt om
iets in het openbaar, hoe dan ook, te verrichten, zelfs dien moed mij
ontzinken, dien mij de jeugd, stoutmoedig om zich aan alles te wagen,
misschien zou geven.
Wanneer ik dus overal rondzie, blijft er slechts één ding over, waartoe
ik mijn toevlucht kan nemen. Uw buitengemeene welwillendheid,
hooggeschatte hoorders, die reeds zoo dikwijls zij ondervonden hebben,
die de moeilijke taak drukte van uit dit spreekgestoelte het woord te
voeren. Deze maakt, dat gij zoo zacht van oordeel zijt, dat gij ieder naar
zijn eigen maatstaf metend geenszins dingen eischt, die iemands
krachten te boven gaan: daar gij nu anderen dit zoo edelmoedig hebt
getoond, waarom zou ik dit dan van uw kant ook mij zelf niet in het
vooruitzicht stellen, voor wien zooveel redenen van nog grooter
gewicht pleiten? Zeker is een rechtvaardig verzoek door geen billijk
persoon ooit van de hand gewezen.
Hierop vertrouwend gord ik mij aan tot het werk zelf, waarvan het
onderwerp zal ontleend zijn aan dat ambt, dat ik plechtig aanvaard, en
uw geachte verzameling niet onwaardig. Ik zal namelijk trachten aan te
toonen, _dat de Scheikunde met recht een plaats verdient onder de
Akademische wetenschappen_. En terwijl ik dat doe, bezweer ik u met
aandrang, dat gij u in het luisteren even als in het beoordeelen
welwillend tegen mij toont. Want de afloop mijner redevoering zij
gunstig of ongunstig, in beide gevallen zal ik steeds tot uw
goedgunstigheid verwezen worden, om die óf dank te zeggen óf om
toegeeflijkheid te smeeken.
De Akademies zijn volgens de wet, waardoor wij ze heden geregeld
zien, openbare plaatsen bestemd om de meer edele wetenschappen en
kunsten te onderwijzen en te leeren, en dien ten gevolge voorzien van
die voorwaarden en middelen, waardoor dit voorgenomen doel kan
worden bereikt. Derhalve wordt bij deze maar niet aan iedere kunst of
wetenschap een leerstoel toegestaan, maar het is noodig, dat de
wetenschap, die aan de Akademie vasten voet wil vatten, boven de
bevatting van het gemeene volk zich verheffend, uitblinke door een
zekeren glans van adeldom.
Bijaldien ik dus met zekere bewijzen zal aantoonen, dat de ware
kenteekenen van dien
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.