uit met den boomgroei, die ons tot
hiertoe had verheugd; we betraden de steppe, de voorloopster van de
woestijn.
In tegenstelling met alle dorpen, die wij tot nu toe gelegenheid hadden
gehad, langs de grens te zien, lag het dorp Yamia geheel open, zonder
omringende korenvelden, bijna geheel zonder boomen, te midden van
een zandige vlakte, die in het Noordwesten begrensd werd door de
laatste uitloopers van de granietbergen van Goeré. De boschjes zetten
zich van daar echter naar de andere zijde voort tot in de onmiddellijke
nabijheid van het dorp Karguiri. Van daar af betreedt men het district
Manga.
De weg zet zich steeds zonder afwisseling voort tot Adeboer door een
opeenvolging van zandduinen, waar enkel hoog gras groeide en
stekende cram-crams. Hoe ver men ook moge kunnen zien, men
onderscheidt niets anders dan een gelen oceaan, die in den wind heen
en weer golft, zonder een enkelen boom of eenige hoogte, waar het oog
op rusten kan. Maar dan opeens verspert een spleet den weg; een
hoekje groen breekt de steppe af, en een steile, bijna loodrechte helling
voert naar een zoutmeer, waar men de sodakristallen kan zien in een
kom van vijftien of twintig meters diepte. Het water fonkelt in de zon;
aan den rand van den plas groeit een gordel van doempalmen, waarvan
de waaiervormige bladeren een indruk van frischheid geven.
Doch dat genoegen was van korten duur. Er was geen schaduw, en na
een korte stijging volgde weer een volkomen doodsch landschap. Toen
we ons na een poosje omkeerden, om nog eens naar het hoekje groen te
kijken, was het verdwenen. Men zag, zoo ver het oog reikte, niets
anders dan de golvingen der gele grassen, en het scheen, dat de aarde
zich plotseling had geopend en den plas met zijn palmengordel had
verzwolgen.
Er kwamen telkens weer van die natuurlijke zoutpannen, en de
eigenaardige gesteldheid van het terrein had de zeden van het volk
veranderd. Ze hadden alles bij de hand, om gierst te verbouwen zonder
veel moeite; maar als bij alle zwarten is hun het beginsel van den
minsten arbeid lief, en hoewel ze de gierst volstrekt noodig hebben,
verbouwen ze die niet, maar zijn industriëelen geworden. Ik heb slechts
een enkel, niet groot gierstveld aangetroffen in de omstreken van
Goerselik. Hun dorpen zijn in het belang van hun werk aan de
zoutplassen gelegen, waar ze hun levensonderhoud vinden. De hutten
van zwart geworden stroo staan meestal op een door den wind
gezweepte hoogte. Beneden liggen dan de pannen en de waterputten.
In den winter is het de stille tijd, maar dan vervaardigt men de vormen
voor het zout en de leemen ovens. Als de regens dan hebben
opgehouden, verdampt het water onder den invloed der gloeiende zon
met groote snelheid; enkele plassen drogen geheel uit en laten op hun
bodem slechts een dun laagje zout achter, dat de kom er doet uitzien als
een met sneeuw bedekte weide; andere drogen ten deele uit, maar hun
water is dan zeer zout. Op dat tijdstip begint de fabricatie van de
zoutkoeken.
Mannen, vrouwen en kinderen gaan op den bodem van den plas zout
harken en dragen aarde en zout aan in manden, die ze boven gaten
ledigen. Ze storten dan op die aarde water, dat later uitdampt. Toen wij
in Manga waren liep de winter op het eind en er werd nog maar bij
enkele plassen aan zoutwinning gedaan. Een aantal dorpen waren
verlaten voor de grootere plaatsen, waar de karavanen voorraad komen
opdoen. Er kwamen verscheiden, meer of minder groot en van twintig
tot zestig ossen tellende. Bijna alle gingen naar Goerselik, een kleiner
aantal naar Sjeri, en ze gingen terug om zout te brengen naar Goemmel,
Katsena, Kano, Zinder en Tessaoea. De tocht is moeilijk, het voedsel
gering en de weg wordt op droevige wijze aangewezen door de
beenderen of de lijken van de ongelukkige lastdieren. Het gebeurt, dat
men onderweg een stervenden os vindt, die door de karavaandrijvers is
achtergelaten, omdat hij niet meer mee kon. De verschrikkelijke gieren
zijn al gereed voor het te wachten festijn en beginnen soms reeds te
vroeg aan hun maal.
Het belangrijkste centrum van de streek schijnt het dorp Goerselik te
wezen. Een drie tot vier kilometer lang zoutmeer vormt er een halven
kring om heen en is ongeveer 800 meter breed. Aan den rand is op een
zandig duin het dorp gelegen, dat tot verblijf dient voor het hoofd en
zijn gevolg; aan den overkant ligt het veel grooter dorp van de
zoutwinners. Er worden daar jaarlijks meer dan duizend tonnen zout
gemaakt, dat op de plaats zelve voor vijftien tot twintig centimes het
kilo wordt verkocht en dat op de markt te Kano, op 200 kilometers van
daar dertig tot veertig centimes opbrengt.
Buiten dit dorp Goerselik ontmoet men over een afstand van 140
kilometer,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.