n'Damangara), welker indrukwekkende
muren tegen de lucht afsteken; aan den anderen heeft men het groote
dorp Zango, dat belangrijker is dan de stad zelve. Op den achtergrond
verflauwen aan den horizon in een blauw verschiet de rotsachtige
heuvels, die in dit bijzonder vlakke land nog van vrij groote afmeting
lijken. In den winter zijn de duinen begroeid met fijn, hard gras overal,
waar de gierstvelden niet hun halmen doen oprijzen, en niemand zou
vermoeden, dat eenige maanden later dat groen verdwijnen zal en
plaats zal maken voor het bewegelijke zand, dat door het minste windje
opstuift en overal heen waait, door dringend in oogen, ooren en tot in
de kast van het horloge.
Maar als men, door het uiterlijk van Zinder aangelokt, achter de muren
doordringt, ontdekt men een groote, verlaten ruimte, waar eenige
verspreide groepen ellendige hutten staan, met zwart geworden stroo
bedekt, en een tiental leemen bouwsels, waarvan de muren in puin
vallen middenin vuilheden van allerlei soort. De gieren, die nochtans
talrijk zijn, kunnen er niet spoedig genoeg opruiming onder houden in
de straten. Geen drukte of levendigheid; het lijkt wel, of ook de nog
overeindstaande hutten onbewoond zijn. Sinds lang al nam de
bevolking van Zinder telkens af van jaar tot jaar, het vertrek van den
sultan heeft den laatsten slag toegebracht aan het oude Demagherin.
Rondom den voortvluchtigen sultan leefden, net als vroeger om alle
negerkoninkjes, meer of minder groote heeren, cliënten en gevangenen,
een niet gering aantal. De heeren zijn afgereisd, want allen waren
gecompromitteerd en vreesden weerwraak; de bevrijde gevangenen
namen de vlucht en de anderen, die niets meer te winnen hadden,
gingen ook heen. Zinder is voor het oogenblik dood.
Daarentegen neemt de bevolking toe in Zango, en de aanblik van dit
niet versterkte dorp biedt een groote tegenstelling aan met Zinder. Alle
kooplieden hebben er zich gevestigd, de reizigers stappen er af evenals
de Tripolitanen, die de handelshuizen van de Barbarijsche kust
vertegenwoordigen. Er heerscht groote levendigheid bijna den geheelen
dag; de markt is druk, en de winkels der kooplieden zijn altijd overvol
bezoekers, zoo niet van koopers.
Maar om de waarheid te zeggen, is de bloei van de plaats nog maar
betrekkelijk en hij kon vertienvoudigd worden. Zinder en Zango
hebben voor het oogenblik gebrek aan handwerkslieden, want de
Haussa's zijn in de eerste plaats landbouwers. Dat gemis doet zich te
sterker gevoelen, daar op nauwelijks tweehonderd kilometer afstands
de stad Kano ligt, een engelsche stad, de belangrijkste plaats van
inboorlingen in geheel West-Afrika, waar men overvloed van arbeiders
heeft. Zoo gaan dan ook de huiden der schapen, die in grooten getale in
de buurt van Zinder worden gedood, naar Kano, waar ze gelooid
worden en van waar ze naar Marokko en Tripolitanië worden
verzonden, om er te dienen voor het vervaardigen van de voorwerpen
van marokijnleder. Ook het in groote hoeveelheid in die streek
verbouwde katoen wordt naar Kano vervoerd, waar de kooplieden het
verven en dan de weefsels voor het dubbele van den prijs weer
verkoopen aan dezelfde personen, die de stof hebben geleverd. In de
laatste jaren tracht men daar wel iets aan te veranderen, en looiers en
ververs worden onder goede voorwaarden naar Zango gehaald met den
steun der commandanten.
Daarentegen is Demagherin weer bevoordeeld in graansoorten, hoewel
de omstandigheden zich tegen de bewoners keeren door hun eigen
schuld. Als de oogst is binnengehaald, houden de inboorlingen maar
even zooveel, als ze voor hun onderhoud noodig hebben en haasten
zich naar Kano, om er hun gierst te ruilen tegen europeesche of
inlandsche stoffen, die hun toelachen. De gierst, die gemakkelijk groeit,
kost hun weinig en ze krijgen er niet veel voor. Ongelukkig strekken de
bewaarde voorraden nooit tot den volgenden oogst, en dan moeten ze
zich wenden tot de slimmerds, die ten tijde van den oogst goedkoop
gierst inkoopen en dan van de schaarschte gebruik maken, om tegen
fabelachtige prijzen te verkoopen.
Men zou licht kunnen denken, dat menschen, die zoo bepaald
landbouwers zijn, zachte zeden zouden hebben. Dat is volstrekt niet het
geval. Het komt niet zelden voor, dat men een inboorling ontmoet, die
zijn rechterhand mist; minder vaak, maar het komt ook voor, dat
iemand twee handen mist. Dat komt, dat vóór onze bezetting de
lichamelijke straffen verschrikkelijk waren. Als een persoon aan
diefstal schuldig was bevonden, sloeg men hem de rechterhand af. In
geval van recidive sloeg men ook de linkerhand af, en de derde maal
moest het hoofd eraan.
Het Noorden van de streek Demagherin doet zich voor als een vrij
effen zandvlakte. De boomgroei beteekent er weinig, en de zonderling
gevorkte doempalmen worden talrijker, hoe dichter men Bornoe nadert,
terwijl tegelijkertijd de zoutmeren verschijnen. De grensstreek gelijkt
meer op de omstreken van Sabon-Birni en Sansanné-Aïsa. De
plantengroei is er dichter dan in het Noorden, zonder dat hij nog zeer
dicht is, en van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.