In het Schemeruur | Page 6

Pieter Louwerse

vanmiddag het alweer niet gedaan? Ik kan hen maar niet van het water
houden; zóó ben ik de deur uit en zijn zij de straat op, of, jawel, op het
Hoofd, op het Rondeel, op het Dok, op de Kaai, nu hier, dan daar, maar
altijd om of bij het water!"
"Dan zullen ze zeeman moeten worden, vriend!" zei Barend.
"Ja, dat roepen ze allebei. Als ik vraag: Tom, wat moet je worden? dan

is het: Naar zee, vader! en doe ik diezelfde vraag aan Jan, dan is het:
Naar zee, vader!"
"Wel, stuur ze dan naar het wachtschip, vriend!"
"Naar het wachtschip? Wel, voor geen nog zooveel! Ze kunnen worden
wat ze willen, als ze maar aan den wal blijven! Want, een
zeemansleven, geen leven!"
"Zeker om daar 's winters gebrek te lijden, hé?" zei Barend, die wat
boos werd. "Je hebt gelijk, man, groot gelijk! Als ik jou was, dan liet ik
ze metselaar worden en anders aschman of zoo iets! Dan heb je altijd
volop werk, je verdient veel geld, en eten, drinken, vuur, licht, kleeren
en al wat je maar wilt, heb je volop. Ik zeg ook: een zeemansleven,
geen leven!"
"Neen, meester Barend, niet omdat jelui geen eten of drinken of goede
kleeren hebt, daarom niet; maar,--maar,--och, ik zal het u maar zeggen:
ik ben bang, dat er van die twee aan boord niet veel goeds groeit. Als al
het zeevolk was, zooals meester Barend en hier de deze,"--hij wees op
mij,--"dan zou ik zeggen: Ga naar zee, jongens, en je zult wat worden.
Maar nu,--neen, mijn vrouw zou het ook niet willen hebben!"
Toen de arme metselaar dat gezegd had, stond meester Barend een
poosje in gedachten. Eindelijk zei hij: "En als ik nu eens aan onzen
kommandant vroeg of de jongens bij ons aan boord mochten komen,
dan zouden mijn jonge vriend George en ik een oogje op die twee
houden en, misschien, misschien, dat er een paar ferme zeelui uit je
jongens groeiden! Wil je hebben, dat ik het vraag?"
De metselaar bedacht zich een oogenblik en zei eindelijk: "Als u dat
doen wilt, alstublieft! Heel graag, heel graag!"
Een week later was alles in orde en waren Tom en Jan bij ons aan
boord van het linieschip. Wel viel het leven beiden vreemd, maar daar
ze een paar flinke borsten waren, begonnen ze met op zij te zetten wat
hun niet beviel, en hemelhoog te prijzen wat niet onplezierig was.

Op den 31sten Augustus zeilden we weer uit. De korvet was heelemaal
hersteld en deed haar naam weer eer aan; want ze vloog over het water
als een zeemeeuw. Onze bestemming was West-Indië, waar we drie
jaar lang moesten kruisen om onze koopvaardijschepen te beschermen
tegen de vele zeeroovers, die deze streken onveilig maakten.
We waren er spoedig en de eerste zes maanden ging alles vrij goed;
zeeroovers waren nergens te zien en we hadden eigenlijk niemendal te
doen.
Maar spoedig kwam er een vijand, op wien we niet gerekend hadden en
waarvoor we allemaal bang waren. Het was de gele koorts. Zie, tegen
zulk een vijand helpen geen kanonnen of scherpe sabels. De eerste, die
deze ziekte kreeg, was meester Barend. Dagen achtereen lag hij
vreeselijk ziek en er was wel niemand aan boord, die dacht, dat hij er
bovenop komen zou. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik bang was bij hem
te komen. Als ik die ziekte ook eens kreeg! En als ik er dan eens aan
stierf! Ik was toch nog zoo jong!
Jong, ja, dat waren Tom en Jan ook; maar die waren beter dan ik. Zij
dachten niet, dat het mogelijk kon zijn, dat ze sterven konden. Ze
hielden veel van Barend; hij had Toms leven gered en voor beiden als
een vader gezorgd.
"Tom," zei de dokter eens, "Tom, weet je wel, dat de gele koorts een
besmettelijke ziekte is, hé?"
Tom knikte van ja en zei, dat hij dat ook wel eens gehoord had.
"Nu, jongen, laat de ziekenoppasser den armen Barend dan verzorgen!
Waag je leven niet, hé!"
"Ja maar, dokter, meester Barend heeft mijn leven eens gered, en
gezorgd, dat mijn broertje en ik bij hem aan boord kwamen! We wilden
hem toch liever oppassen!"
"Nu, als je er op staat en de kommandant wil het hebben, dan is het mij
onverschillig, hé!"

Onder ons, we noemden den dokter altijd "meneertje Hé," omdat hij,
als hij wat zei, altijd eindigde met "hé!"--Toen dan "meneertje Hé" bij
den kommandant kwam en hem vertelde wat die twee jongens deden,
zei deze: "Wel, die jongens toonen, dat ze ook dankbaar kunnen zijn en
het zou jammer wezen, als we hun nu gingen beletten hun vriend op te
passen!"
De dokter kon er dus niemendal aan doen, zoodat Tom en Jan aan het
ziekbed van Barend bleven en den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.