niet. Maar dat is zeker, dat ze meer van
boord rolden dan liepen, en dat ze voortaan elken morgen om de
overgeschoten gort kwamen. Zoo werden we langzamerhand bekenden.
Intusschen werd het in Juni ook onze beurt in het droogdok te gaan
liggen, dat is te zeggen, het schip, weet je, maar wij niet. Zoolang De
Windhond daar lag, gingen wij aan boord van de Neptunus, een oud
linieschip, dat daar al sinds jaar en dag in het dok gelegen en nooit zee
gezien had. Op zoo'n schip, dat volstrekt geen tuigage had, hadden we
nog veel minder te doen dan op De Windhond, zoodat de kommandant
ons gaarne vergunning gaf met meester Barend eens een rijtoertje te
gaan maken.
Wij hadden een prettigen dag en kwamen tegen den avond langs
Koudekerke terug.
"Weet je wat, jongens," zei meester Barend, "het zitten en rijden begint
me te vervelen. Ik stel voor, den wagen naar Vlissingen leeg terug te
laten rijden, en dan gaan we van hier naar de duinen om zoo langs het
strand naar huis te gaan!"
De anderen hadden evenwel geen zin in het loopen, en daarom reden er
vijf mee en meester Barend en ik gingen loopen. Na bijna twee uur
gewandeld te hebben, we waren nog verdwaald geweest op den koop
toe, kwamen we zoowat een groot uur van Vlissingen af op het strand.
Er woei een stevige bries en dat beviel ons; want we waren niet weinig
warm.
Toen we zoo omstreeks een half uur geloopen hadden riep meester
Barend opeens: "Kijk eens, George, zijn daar ginds geen jongens aan
het zwemmen?"
Ik keek op en zag ze ook; maar zwemmen deden ze niet. Ze schenen
maar wat in het water te loopen spelen.
"De lange lummel daar mag wel voorzichtig zijn," sprak meester
Barend. "Er gaat hier een sterke eb en de kwajongen waagt zich veel te
ver! Pas op, straks kunnen we nog gaan zwemmen om hem te redden."
Toen we nader kwamen zagen we wat er aan de hand was. Op de eb
dreef een heel klein scheepje, waarmee ze gespeeld hadden, doch dat
omgeslagen was, al verder en verder zee in.
"Ik weet al wie het zijn," zei ik na een poosje. "Die lange daar met zijn
stroohoed op is Tom, en die met dat mutsje, is Jan van den metselaar
uit de Vrouwenstraat. Zeker aan het spelen!"
"Mooi spelen!" bromde meester Barend. "Ze leggen het er op toe om te
verdrinken. Als hij nog wat verder gaat, dan ... daar gaat hij al, daar
gaat hij al!" Hierop zette meester Barend de holle handen voor zijn
mond en schreeuwde, evenals door een scheepsroeper: "Hei!"
Tom zag op en Barend wenkte hem, dat hij terug zou komen.
Maar dat terugkomen was gauwer gezegd dan gedaan. Er ging een
sterke stroom en eer Tom er op verdacht was, daar ging hij.
"Help! Help!" schreeuwde hij.
"Heb ik het niet gezegd?" riep Barend, "dat geeft vanavond nog een
bad!" en zoo als hij dat gezegd had, liep hij langs den kortsten weg
dwars door het water heen.
Tom dreef met den stroom al verder af en, was meester Barend niet een
baas in het zwemmen geweest, dan had Tom zijn onderneming om het
drijvende scheepje weer terug te krijgen, met den dood moeten
bekoopen.
Onderwijl mijn oude kameraad zich met het redden van den
onvoorzichtigen Tom bezighield, had ik Jan op het droge gebracht, en
daar ik wel kans zag het scheepje nog te krijgen, ging ik opnieuw te
water, om van mijn zijde ook wat te doen.
Barend kwam op hetzelfde oogenblik met Tom aan wal, als ik met het
scheepje, maar ik zou liever het scheepje dan Tom geweest zijn; want
die kreeg van Barend een ongemakkelijk pak voor de natte broek. Dat
deed hij nu niet om den armen jongen te straffen, maar alleen om den
schrik er uit te slaan.
Wij zagen er met ons viertjes keurig mooi uit. We waren heelemaal nat
en, al was het nu ook al in Juni, toch kan ik niet zeggen, dat zulk een
nat pak zoo heel plezierig en verkwikkend was. We beefden van koude,
en toen wij 's avonds in kooi lagen, konden we er ons nog maar niet
diep genoeg in rollen om toch maar warm te worden.
Een paar dagen later liepen meester Barend en ik eens langs den
Nieuwendijk te wandelen toen er een metselaar op ons afkwam.
"Meester Barend," zei hij, "ik bedank u wel voor het redden van mijn
jongen, hoor! Hij was er bijna geweest!"
"Ja," antwoordde Barend, "hij zal nu vooreerst wel geen scheepjes meer
laten varen; hij zal er wel schrik van gezet hebben!"
"Schrik van gezet hebben? Schrik van gezet hebben?" riep de man.
"Lieve schepsel, dat lijkt er niet naar. Hebben die kwajongens
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.