Want, een zeemansleven, geen leven!"
"Zeker om daar 's winters gebrek te lijden, hé?" zei Barend, die wat boos werd. "Je hebt gelijk, man, groot gelijk! Als ik jou was, dan liet ik ze metselaar worden en anders aschman of zoo iets! Dan heb je altijd volop werk, je verdient veel geld, en eten, drinken, vuur, licht, kleeren en al wat je maar wilt, heb je volop. Ik zeg ook: een zeemansleven, geen leven!"
"Neen, meester Barend, niet omdat jelui geen eten of drinken of goede kleeren hebt, daarom niet; maar,--maar,--och, ik zal het u maar zeggen: ik ben bang, dat er van die twee aan boord niet veel goeds groeit. Als al het zeevolk was, zooals meester Barend en hier de deze,"--hij wees op mij,--"dan zou ik zeggen: Ga naar zee, jongens, en je zult wat worden. Maar nu,--neen, mijn vrouw zou het ook niet willen hebben!"
Toen de arme metselaar dat gezegd had, stond meester Barend een poosje in gedachten. Eindelijk zei hij: "En als ik nu eens aan onzen kommandant vroeg of de jongens bij ons aan boord mochten komen, dan zouden mijn jonge vriend George en ik een oogje op die twee houden en, misschien, misschien, dat er een paar ferme zeelui uit je jongens groeiden! Wil je hebben, dat ik het vraag?"
De metselaar bedacht zich een oogenblik en zei eindelijk: "Als u dat doen wilt, alstublieft! Heel graag, heel graag!"
Een week later was alles in orde en waren Tom en Jan bij ons aan boord van het linieschip. Wel viel het leven beiden vreemd, maar daar ze een paar flinke borsten waren, begonnen ze met op zij te zetten wat hun niet beviel, en hemelhoog te prijzen wat niet onplezierig was.
Op den 31sten Augustus zeilden we weer uit. De korvet was heelemaal hersteld en deed haar naam weer eer aan; want ze vloog over het water als een zeemeeuw. Onze bestemming was West-Indi?, waar we drie jaar lang moesten kruisen om onze koopvaardijschepen te beschermen tegen de vele zeeroovers, die deze streken onveilig maakten.
We waren er spoedig en de eerste zes maanden ging alles vrij goed; zeeroovers waren nergens te zien en we hadden eigenlijk niemendal te doen.
Maar spoedig kwam er een vijand, op wien we niet gerekend hadden en waarvoor we allemaal bang waren. Het was de gele koorts. Zie, tegen zulk een vijand helpen geen kanonnen of scherpe sabels. De eerste, die deze ziekte kreeg, was meester Barend. Dagen achtereen lag hij vreeselijk ziek en er was wel niemand aan boord, die dacht, dat hij er bovenop komen zou. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik bang was bij hem te komen. Als ik die ziekte ook eens kreeg! En als ik er dan eens aan stierf! Ik was toch nog zoo jong!
Jong, ja, dat waren Tom en Jan ook; maar die waren beter dan ik. Zij dachten niet, dat het mogelijk kon zijn, dat ze sterven konden. Ze hielden veel van Barend; hij had Toms leven gered en voor beiden als een vader gezorgd.
"Tom," zei de dokter eens, "Tom, weet je wel, dat de gele koorts een besmettelijke ziekte is, hé?"
Tom knikte van ja en zei, dat hij dat ook wel eens gehoord had.
"Nu, jongen, laat de ziekenoppasser den armen Barend dan verzorgen! Waag je leven niet, hé!"
"Ja maar, dokter, meester Barend heeft mijn leven eens gered, en gezorgd, dat mijn broertje en ik bij hem aan boord kwamen! We wilden hem toch liever oppassen!"
"Nu, als je er op staat en de kommandant wil het hebben, dan is het mij onverschillig, hé!"
Onder ons, we noemden den dokter altijd "meneertje Hé," omdat hij, als hij wat zei, altijd eindigde met "hé!"--Toen dan "meneertje Hé" bij den kommandant kwam en hem vertelde wat die twee jongens deden, zei deze: "Wel, die jongens toonen, dat ze ook dankbaar kunnen zijn en het zou jammer wezen, als we hun nu gingen beletten hun vriend op te passen!"
De dokter kon er dus niemendal aan doen, zoodat Tom en Jan aan het ziekbed van Barend bleven en den man zóó trouw verzorgden, dat een moeder niet beter op haar kind kon passen.
Eindelijk hadden Tom en Jan het genoegen te zien, dat hun zeevader het gevaar te boven was en langzaam van zijn ziekte herstelde.
Van dien tijd af was meester Barend aan de jongens gehecht, alsof het zijn eigen kinderen waren. Maar wat gebeurde er? Reeds waren verscheidene manschappen aan de ziekte bezweken en had de kapitein besloten het eiland Cura?ao aan te doen om hen, die nog ongesteld waren, aan wal te brengen, het heele schip te laten zuiveren en versch drinkwater in te nemen. Niemand onzer gevoelde hierover eenige spijt en allen zagen verlangend uit naar het oogenblik, dat het eiland in het gezicht zou zijn.
"Wel, Tom," zei ik op zekeren dag, "zie je niets?"
"Ja," was het antwoord, "ik zie wel
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.