te doen dan op De Windhond, zoodat de kommandant ons gaarne vergunning gaf met meester Barend eens een rijtoertje te gaan maken.
Wij hadden een prettigen dag en kwamen tegen den avond langs Koudekerke terug.
"Weet je wat, jongens," zei meester Barend, "het zitten en rijden begint me te vervelen. Ik stel voor, den wagen naar Vlissingen leeg terug te laten rijden, en dan gaan we van hier naar de duinen om zoo langs het strand naar huis te gaan!"
De anderen hadden evenwel geen zin in het loopen, en daarom reden er vijf mee en meester Barend en ik gingen loopen. Na bijna twee uur gewandeld te hebben, we waren nog verdwaald geweest op den koop toe, kwamen we zoowat een groot uur van Vlissingen af op het strand. Er woei een stevige bries en dat beviel ons; want we waren niet weinig warm.
Toen we zoo omstreeks een half uur geloopen hadden riep meester Barend opeens: "Kijk eens, George, zijn daar ginds geen jongens aan het zwemmen?"
Ik keek op en zag ze ook; maar zwemmen deden ze niet. Ze schenen maar wat in het water te loopen spelen.
"De lange lummel daar mag wel voorzichtig zijn," sprak meester Barend. "Er gaat hier een sterke eb en de kwajongen waagt zich veel te ver! Pas op, straks kunnen we nog gaan zwemmen om hem te redden."
Toen we nader kwamen zagen we wat er aan de hand was. Op de eb dreef een heel klein scheepje, waarmee ze gespeeld hadden, doch dat omgeslagen was, al verder en verder zee in.
"Ik weet al wie het zijn," zei ik na een poosje. "Die lange daar met zijn stroohoed op is Tom, en die met dat mutsje, is Jan van den metselaar uit de Vrouwenstraat. Zeker aan het spelen!"
"Mooi spelen!" bromde meester Barend. "Ze leggen het er op toe om te verdrinken. Als hij nog wat verder gaat, dan ... daar gaat hij al, daar gaat hij al!" Hierop zette meester Barend de holle handen voor zijn mond en schreeuwde, evenals door een scheepsroeper: "Hei!"
Tom zag op en Barend wenkte hem, dat hij terug zou komen.
Maar dat terugkomen was gauwer gezegd dan gedaan. Er ging een sterke stroom en eer Tom er op verdacht was, daar ging hij.
"Help! Help!" schreeuwde hij.
"Heb ik het niet gezegd?" riep Barend, "dat geeft vanavond nog een bad!" en zoo als hij dat gezegd had, liep hij langs den kortsten weg dwars door het water heen.
Tom dreef met den stroom al verder af en, was meester Barend niet een baas in het zwemmen geweest, dan had Tom zijn onderneming om het drijvende scheepje weer terug te krijgen, met den dood moeten bekoopen.
Onderwijl mijn oude kameraad zich met het redden van den onvoorzichtigen Tom bezighield, had ik Jan op het droge gebracht, en daar ik wel kans zag het scheepje nog te krijgen, ging ik opnieuw te water, om van mijn zijde ook wat te doen.
Barend kwam op hetzelfde oogenblik met Tom aan wal, als ik met het scheepje, maar ik zou liever het scheepje dan Tom geweest zijn; want die kreeg van Barend een ongemakkelijk pak voor de natte broek. Dat deed hij nu niet om den armen jongen te straffen, maar alleen om den schrik er uit te slaan.
Wij zagen er met ons viertjes keurig mooi uit. We waren heelemaal nat en, al was het nu ook al in Juni, toch kan ik niet zeggen, dat zulk een nat pak zoo heel plezierig en verkwikkend was. We beefden van koude, en toen wij 's avonds in kooi lagen, konden we er ons nog maar niet diep genoeg in rollen om toch maar warm te worden.
Een paar dagen later liepen meester Barend en ik eens langs den Nieuwendijk te wandelen toen er een metselaar op ons afkwam.
"Meester Barend," zei hij, "ik bedank u wel voor het redden van mijn jongen, hoor! Hij was er bijna geweest!"
"Ja," antwoordde Barend, "hij zal nu vooreerst wel geen scheepjes meer laten varen; hij zal er wel schrik van gezet hebben!"
"Schrik van gezet hebben? Schrik van gezet hebben?" riep de man. "Lieve schepsel, dat lijkt er niet naar. Hebben die kwajongens vanmiddag het alweer niet gedaan? Ik kan hen maar niet van het water houden; zóó ben ik de deur uit en zijn zij de straat op, of, jawel, op het Hoofd, op het Rondeel, op het Dok, op de Kaai, nu hier, dan daar, maar altijd om of bij het water!"
"Dan zullen ze zeeman moeten worden, vriend!" zei Barend.
"Ja, dat roepen ze allebei. Als ik vraag: Tom, wat moet je worden? dan is het: Naar zee, vader! en doe ik diezelfde vraag aan Jan, dan is het: Naar zee, vader!"
"Wel, stuur ze dan naar het wachtschip, vriend!"
"Naar het wachtschip? Wel, voor geen nog zooveel! Ze kunnen worden wat ze willen, als ze maar aan den wal blijven!
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.