de afzonderlijke manden en laat allen in de winkels komen,
om te koopen. Meestal nemen ze jachtpatronen, messen, bijlen, tabak,
pijpen en lucifers. Maar dat zijn slechts de hoognoodige dingen, terwijl
de inboorling van de kust tegenwoordig ook weelde kent en er allerlei
liefhebberijen op na houdt. Hij bestelt dure zijden stoffen, die hij
mogelijk eens hier of daar heeft gezien, gaat naaimachines probeeren
en neemt al, wat zijn kooplust opwekt. Ten gevolge van de groote
concurrentie zijn de arbeidsloonen en de prijzen voor de producten
buitensporig hoog geworden, wat de inboorlingen welvaart zou kunnen
brengen, als ze de waarde van het geld kenden en het verstandig gingen
gebruiken. Maar ze geven het meestal dadelijk uit aan allerlei onzinnige
dingen tot vreugde van den koopman, die op alle waren gemiddeld
vijftig procent winst maakt, of wel hij spaart, om een varken te koopen
en in sommige gevallen begraaft hij het. Het is verwonderlijk, hoe
gemakkelijk de inboorling hier een klein vermogen zou kunnen sparen,
en dat hij het niet doet, is niet enkel luiheid, maar ook gemis aan
behoeften.
De natuur schenkt hem voedsel in overvloed, zonder dat hij zich
behoeft in te spannen; lucifers, tabak en een mes, die alleen heeft hij
noodig, en die kan hij met weinig moeite koopen. Wat hij meer
verdient, kan hij aan zijn liefhebberijen besteden, en zoo is hij trots
alles economisch baas in het land. Niet weinig handelaars hebben dat al
tot hun schade ondervonden, als er wegens onaangenaamheden een
taboe op hun station werd gelegd, of als om mishandeling zich geen
arbeider meer bij hen wilde verhuren. Ieder koopman is dus zoo
voorkomend mogelijk voor zijn klanten en tracht, net als in een modern
warenhuis, de begeerte van de koopers door steeds nieuwe en
aantrekkelijke fantaziegoederen te voldoen.
Voorzichtig en wantrouwend is de inboorling wel, als er sprake is van
gewone gebruikswaren, maar lichtzinnig en verkwistend, als hij een
gevulden buidel heeft en weeldeartikelen aanschaft. Terwijl de
onderhandelingen voortduurden, gingen wij in het woonhuis, een groot,
laag gebouw met witte muren, een zwaar dak en veranda's. Om het huis
is een poging gedaan, om een tuin aan te leggen, maar hij is
verwaarloosd; de planten zijn verwilderd, gras groeit op de wegen, en
de hagen zijn vervuild. Men voelt, dat eenmaal hier een vrouwenhand
aan het werk is geweest, die den tuin verzorgde. Dat zal wel lang
geleden zijn, en nu stelt niemand er belang in, om de omgeving van het
huis op te knappen. In het huis zelf was het zindelijk, en van de veranda
had men een mooi gezicht op de zee, waarin des avonds de zon
verzonk.
De beambten waren kalme menschen, die weinig spraken. Er is niet
veel te vertellen. Het weder en speculaties over de namen en het doel
van de in de verte voorbijvarende zeilbooten zijn de voornaamste
onderwerpen van gesprek. Na de lunch gingen ze op de veranda zitten,
om zich in de kranten te verdiepen, waar de post heele rollen tegelijk
van bezorgt. Maar al gauw begint in den namiddag weer het werk,
waarvoor de boeboe, de oude schelphoorn, de zwarten uit hun hutten
roept, weg van de eeuwig glimmende vuren. Alles begeeft zich weer
naar de plantage.
De opbrengst van de verschillende eilanden aan copra is zeer
verschillend. Terwijl op enkele de kokospalm maar spaarzaam
vertegenwoordigd is, zijn andere eilanden er geheel mee overdekt. Dat
zijn vooral Aoba en Ambrym, twee eilanden van vulkanischen
oorsprong, waar weinig water is in den vorm van bronnen en beken, al
regent het er genoeg. Men vermoedt, dat de inboorling, die op het water
van de kokosnoot als drinken is aangewezen, wel gedwongen was, veel
kokospalmen aan te planten. Die bewering is wel voor bestrijding
vatbaar; maar een feit is het, dat op Aoba en Ambrym de inboorling
haast geen ander water drinkt dan het aangenaam zuurachtig smakende
van de kokosnoot.
De zwarten werken in de plantage in rijen, stil zweetend in zon en
regen, de vrouwen met haar mannen. Hier scheiden de mannen
ongaarne van de vrouwen; ze zijn jaloersch en houden er niet van, dat
de vrouwen onder elkander de mannen kritizeeren. Ook hebben
verscheiden planters de ervaring opgedaan, dat er meer werk wordt
verricht, als de geslachten samen arbeiden. Overigens zijn voor de
lichtere werkzaamheden de vrouwen veel bruikbaarder dan de mannen,
omdat ze van kind af gewend zijn, op het veld te werken, terwijl voor
de mannen, die hun dagen in gemakkelijk nietsdoen hebben gesleten,
de overgang tot geregelden arbeid niet gemakkelijk is. Er zijn planters,
die het den inboorlingen niet kunnen vergeven, als ze niet begeerig zijn,
om in hun dienst te treden; maar het is inderdaad niet in te zien,
waarom de inboorling dat zou doen. Integendeel is het haast
verwonderlijk, dat er nog arbeiders te krijgen zijn.
Tehuis zwelgt de inboorling
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.