In het Oerwoud en bij de Kannibalen op de Nieuwe Hebriden | Page 4

Felix Speiser
een
kwartier aan in een groot huis, dat door vroegere eigenaars van muren
en schietgaten was voorzien ter beschutting tegen aanvallen der
inboorlingen. De plaats lag aan de uitloopers van de bergketen, die
langs de westkust loopt en in de nabijheid lag de Santopiek, de hoogste
berg van het eiland. Een tweedaagsche tocht gaf mij de voldoening,
hem te bestijgen, maar boven hadden we door den nevel geen uitzicht
en overigens hadden we geen bijzondere ontmoetingen.
Een korte reis met een inboorlingenboot bracht mij daarna weer naar
Vao, waar ik een week bij den pater doorbracht, mijn ouden vriend.
Jammer genoeg leden we beiden aan koorts of de gevolgen, zoodat we
niet zeer ondernemend waren. In een motorboot haalde de
presbyteriaansche zendeling, de heer G., mij af, om met hem naar Port
Vila te reizen, waar de engelsche resident, de heer Morton King, mij de
eer aandeed, mij als gast op te nemen, zoodat ik weer eens na het
primitieve leven op de eilanden mij door luxe omringd zag.
Ik bracht den tijd door met het ordenen van mijn verzamelingen, die ik
hier in meer of minder goeden toestand had aangetroffen, en met
pakken, om ze naar Europa te zenden. De avonden bracht ik door in het
opwekkend gezelschap van den heer King, die veel had gereisd, een
goed kenner van het Oosten is en mij vertelde van het geduldig
kolonisatiesysteem van de Engelschen, dat bij de inboorlingen zooveel
door de vingers ziet. De weken in Port Vila zullen mij altijd in
aangename herinnering blijven.
Half Februari 1911 scheepte ik mij in op de naar Nouméa varende
"Pacific" met het vooruitzicht, ginder mijn raadsman en vriend, Dr.
Fritz Sarasin, te ontmoeten. In gezelschap van Dr. Roux, ging hij een
grondig onderzoek van Nieuw Caledonië ondernemen. Het duurde nog
drie weken, eer mijn vrienden aankwamen, vervelende weken, maar die
ruim vergoed werden door het prettige gezelschap en den aangenamen
tijd, die volgden. Ik moest daarna spoedig naar mijn werk terugkeeren,

en voor hen was maar al te gauw de tijd van vertrek naar het Noorden
van Nieuw Caledonië aangebroken.
In een kleine, oude boot moest ik naar de Nieuwe Hebriden terugkeeren.
Het aanzien van het roestige scheepje, dat overal beschadigd was,
haveloos touwwerk had en er kleverig en vuil lag te wachten, paste bij
de omgeving. Alles is vervallen en smerig aan de kaden van Nouméa
en de weinig aantrekkelijke "La France" was daar op haar plaats. We
zouden om zeven uur 's morgens vertrekken, maar natuurlijk werd het
elf uur. De zee was nog al kalm, en na twee dagen kwamen we weer in
Port Vila, waar de "La France" plotseling een groot schip was te
midden van de kleine kotters, die de eilanden bevaren. Maar
geriefelijker of zindelijker werd het schip er niet door, vooral niet,
doordat verscheiden nieuwe passagiers aan boord kwamen, onder
anderen ook veertig inlandsche politiesoldaten, die naar Espiritu Santo
onderweg waren, om er onlusten te dempen. De beide commandanten,
de fransche en de engelsche, waren voor mij een prettige verrijking van
het gezelschap. Mijn bedienden hadden kans gezien, zich tijdens het
korte oponthoud in Port Vila stevig te bedrinken; maar ze vielen, toen
ze strompelend aan boord stapten, dadelijk in handen van den
engelschen politie-commissaris, die hen duchtig ontnuchterde.
Den volgenden dag stapte ik op Epi uit, waar ik op het station van de
heeren Z. en H. werd verwacht. Behalve dat ze een plantage hebben,
dreven de heeren veel handel, zonden hun kleine zeilschepen naar de
naburige eilanden en kochten, waar ze konden, copra van blanken en
inboorlingen. Er was veel drukte op het station, daar er altijd een van de
kleine schepen voor anker ligt, om te laden en te lossen, terwijl van
heinde en ver de inboorlingen komen, om hun producten te verkoopen.
In hun open zeilbooten leggen ze vaak den afstand van Malekula af, en
men ziet ze dan lang kruisen of bij windstilte met den stroom
meedrijven, want voor roeien zijn ze meestal te lui. Maar ten slotte
vinden ze toch de passage, dat is de ingang van de lagune door het
koraalrif. Onder geschreeuw en gelach valt dan het anker, en het troepje
waadt naar den oever, hurkt met de manden van palmbladeren, waarin
de copra wordt vervoerd, bij een der loodsen neer en wacht geduldig.

Het is een eigenaardig, maar mooi gezicht, als op zulke stations van
beschaafde eilanden, waar alles zedig in europeesche kleederdracht
rondloopt, de naakte gestalten der echte wilden met hun interessante
lichaamsversiering aankomen, vooral ook omdat aan zulke bootreizen
in de eerste plaats de sterke, jonge mannen deelnemen, zoodat de
schoonheid van hun naakte lijven sterk in het oog valt tusschen de in
vuile katoenen kleêren gehulde zwarten van het station.
Als het hem juist van pas komt, gaat de ambtenaar naar de menschen
toe, weegt
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.