In de Oer-wouden van Afrika | Page 8

Jules Verne
waren hartstochtelijke jagers en sloten zich gaarne aan bij een karavaan, die toen juist uit Libreville naar die streken zou trekken, waar het nog van olifanten wemelt, voorbij Bahar-el-Abiad tot aan Barghimi en Darfoer. Die karavaan stond onder bevel van den Portugees Urdax, welke reeds in 1887 deel uitmaakte van de Vereeniging van Olifantenjagers, waarvan Stanley bij zijn komst in Ipoto eenige zou ontmoeten.
En aanvankelijk was de tocht met deze karavaan, zooals wij gezien hebben, zeer voorspoedig. Max Huber en John Cort, die reeds goed aan het klimaat waren gewend, verdroegen alle vermoeienissen van zulk een tocht, zij werden wel wat magerder, maar bleven goed gezond en zoo zouden zij behouden zijn teruggekeerd, als thans die schrikkelijke ramp niet over hen gekomen was! Het hoofd van de karavaan had zulk een vreeselijk einde gevonden, terwijl zij nog slechts een zestienhonderd mijlen van Libreville verwijderd waren!
Hoe dikwijls had Urdax hen niet over "het groote bosch" gesproken, dat woud van Oebanghi, waarin zij thans waren. En inderdaad, het verdiende den naam van groot ten volle! Er zijn op de aarde nog enkele streken, bezet met duizenden boomen, streken z���� uitgestrekt, dat menig rijk in Europa minder oppervlakte heeft!
Onder de uitgestrekte wouden der aarde worden vooral vier genoemd, die gelegen zijn in Noord-Amerika, in Zuid-Amerika, in Aziatisch Siberi? en in Midden-Afrika.
Het eerste, dat zich in Noordelijke richting uitstrekt tot aan de Hudsonbaai en het schiereiland Labrador, beslaat over de districten Quebec en Ontario ten Noorden van de Sint Laurens-rivier eene oppervlakte ter lengte van 2750 en ter breedte van 1600 K.M.
Het tweede strekt zich in de Amazonevallei in Noord-Westelijk Brazili? uit over 3300 K.M. lengte en 2000 K.M. breedte.
Het derde, 4800 K.M. bij 2700 K.M., bedekt met zijn reusachtige pijnboomen van 150 voet hoogte, een gedeelte van Siberi?, van de Obivlakte in het Westen tot de Indighiska vallei in het Oosten.
Het vierde eindelijk--waarover wij het in deze bladzijden meer bepaaldelijk hebben--strekt zich uit van de Congo-vallei tot aan de bronnen van den Nijl en de Zambesi, over een oppervlakte, die nog niet nauwkeurig gemeten is, maar waarschijnlijk de drie hiervoor genoemden nog overtreft.
Zooals wij mededeelden, had Urdax zich niet in dit woud durven wagen, maar het plan gehad het Westelijk om te trekken. Hoe had ook de wagen met zijn zes ossen in dezen doolhof vooruit kunnen komen?
Maar thans waren de omstandigheden geheel veranderd; geen wagen meer, geen ossen meer, geen groote sleep van dragers, geen kampgoederen. Niets was van de karavaan over dan drie mannen en een knaap, die hier, vierhonderd mijlen in het binnenland, van elk vervoermiddel verstoken waren!
Wat moesten zij doen? Den weg nemen, dien Urdax had willen volgen, maar dan onder veel ongunstiger omstandigheden? Of trachten te voet het woud dwars door te trekken?
Dit was het onderwerp, dat Max Huber en John Cort den volgenden morgen direct bespraken.
Heel den nacht had de brave voorlooper de wacht gehouden, maar niets had de rust der slapenden verstoord. Wel was hij meer dan eens met de revolver in de hand, een vijftig schreden ver door het kreupelhout geslopen, als hij eenig geluid had gehoord, maar dat bleek dan het kraken te zijn van doode takken, of de vleugelslag van een of anderen grooten nachtvogel.
Zoodra John Cort bij het krieken van den dag de oogen opende, had hij Khamis gevraagd:
"En de inboorlingen?"
"En zouden zij geen sporen van hun doortocht hebben achtergelaten?"
"Wel waarschijnlijk, aan den zoom van het woud, mijnheer John."
"Laten wij dan gaan zien."
Alle vier slopen voorzichtig door het struikgewas tot aan den rand van het bosch en inderdaad, hier waren nog overblijfselen te zien van verscheidene vuren, maar van menschen geen spoor.
"Zij zijn weg", zei John Cort.
"Ten minste voor het oogenblik", antwoordde Khamis, "maar anderen zijn er nog: de olifanten."
Inderdaad dwaalden nog verscheidene dezer dikhuiden over de vlakte rond en Max Huber en zijn genooten konden zien, hoe het tamarindeboschje bij den heuvel, waar zij gekampeerd hadden, geheel met den grond gelijk gemaakt was.
"Wij moeten ons schuil houden", zei Max, "dan zullen de olifanten ten laatste wel wegtrekken en hebben wij kans naar het kamp terug te gaan en nog iets te redden, wat kisten met proviand en ammunitie."
"En kunnen wij tevens onzen ongelukkigen Urdax een behoorlijke begrafenis geven", voegde John Cort er bij.
"Zoolang de olifanten hier blijven ronddwalen, valt daaraan niet te denken", zei Khamis, "en van de bagage zal bovendien wel alles in gruizelementen zijn."
Het viertal ging dus weder terug, het woud in, en Max Huber was zoo gelukkig, onder weg een stuk wild te schieten, waaraan het gezelschap wel genoeg voedsel zou hebben voor drie dagen.
Het was een Inyala, een soort antilope, grijs met bruine stippels, met spiraalvormig gedraaide horens en lange haren onder den hals en borst. Het dier woog meer dan tweehonderd vijftig pond, en Llanga, die als een jachthond er op toegeloopen was, kon er dus
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 38
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.