gewortelde tamarinden er van schudden. Weder klonken schoten, twee ditmaal, van Urdax en den voorlooper. Max Huber en de Amerikaan zagen het nuttelooze van dit schieten in en achtten het beter hun kruit en kogels te sparen.
Daar gebeurde eensklaps iets verschrikkelijks! De boom, door tal van woedende olifanten omringd, schudde geweldig en eer men het verhoeden kon, was de Portugees ter aarde gestort. Een enkele gil weerklonk en toen was alles stil.
"De ongelukkige!" riep John Cort.
"Aanstonds onze beurt!" antwoordde Khamis.
Wat moesten zij beginnen? Het schrikkelijk lot van Urdax, onder de pooten der olifanten verpletterd te worden, stond ook hun te wachten. De boom zou weldra moeten vallen, konden zij er v����r dien tijd nog uitkomen? Maar zelfs dan, zouden zij den tijd hebben aan de olifanten te ontsnappen? Zouden zij het woud kunnen bereiken? En bood dit zelfs wel veiligheid aan? Daar waren immers de inboorlingen, niet minder gevaarlijk dan deze monsterdieren!
De boom schudde zoo geweldig, dat Max Huber met zijn linkerhand Llanga vastgreep, terwijl hij met zijn rechterarm den stam omklemde. En werkelijk, daar lieten de wortels los en de boom neigde ter aarde, zonder met een geweldigen slag neer te komen.
De ongelukkigen waren onmiddellijk op de been en snelden zoo hard zij konden, in de richting van het woud. Maar nog hadden zij geen halven mijl afgelegd, of een tiental olifanten begon hen te volgen.
"Moed, moed, volhouden!" hijgde John Cort.
Nog een mijl verder kwamen zij, zonder dat de olifanten merkbaar wonnen maar toen waren zij ook uitgeput.
Het woud kon nog maar een honderd schreden ver zijn, en daar zouden de vluchtelingen wellicht veilig wezen, want de olifanten konden met hun reusachtige lichamen daar niet gemakkelijk doordringen.
Zij spanden hunne laatste krachten in, daar was reeds de rand van het bosch, de boomen stonden zoo dicht op elkaar, dat zij bijna geen doorgang verleenden; nog enkele schreden en buiten adem stortte het viertal op den met allerlei planten bedekten bodem neder!
HOOFDSTUK IV.
GEEN KEUZE!
Het was toen bijna middernacht. De vluchtelingen waren thans voor de olifanten veilig, maar zouden minstens zes uren in deze dichte duisternis moeten doorbrengen! Zes lange uren van gevaar en angst!
"Wij moeten wakker blijven", fluisterde Khamis, zoodra hij wat op adem gekomen was.
"Ja", antwoordde John Cort, even zacht, "wij moeten ons gereed houden op een aanval van de inboorlingen. Zij zullen niet ver af zijn, want hier hebben zij gekampeerd, hier heeft hun vuur gebrand, en kijk, daar gloeien zelfs nog enkele stukken hout!"
"Nu, ik geloof, dat zij ver weg zijn", hernam de onbezorgde Max Huber, "maar hoe het zij, ik ben dood van den slaap. Kom aan, Llanga, ga ook liggen. Ik ga slapen, wel te rusten!"
John Cort haalde de schouders op en bleef met Khamis praten. Zij hadden het natuurlijk over den ongelukkigen Portugees, die zulk een vreeselijk einde gevonden had.
"Hij had het hoofd verloren!" zei de voorlooper, "nu hij zag hoe die lafhartige dragers al zijn bezittingen roofden!"
"Arme kerel!" zei John Cort en dit waren zijn twee laatste woorden, want door vermoeienis overmand, strekte ook hij zich op het gras uit en was weldra in diepen slaap.
Zoo bleef Khamis alleen waken. Hij luisterde naar elk geluid, poogde de duisternis met zijn oogen te doorboren, maar hij hoorde of zag niets en zoo bleef hij op zijn post tot de ochtend begon te grauwen.
Onze lezers zullen wel reeds hebben opgemerkt, welk onderscheid er in karakter tusschen Max Huber en zijn vriend den Amerikaan bestond.
John Cort was ernstig van aard en zeer practisch, wat hij met de meeste zijner landgenooten gemeen had. Hij was in Boston geboren en dus een echte Yankee, maar had van de Yankees alleen de goede eigenschappen. Hij voelde zich bij uitstek aangetrokken tot de studie der volkenkunde en had als ontdekkingsreiziger meermalen grooten moed aan den dag gelegd.
Max Huber was een echte Parijzenaar, vroolijk, luchthartig, edelmoedig en dapper, maar altijd verlangend naar iets "bizonders", zoodat hij zich niet zelden in groote gevaren zou hebben gestoken, als zijn voorzichtiger vriend hem niet weerhouden had; en dit was sedert hun vertrek uit Libreville meer dan eenmaal het geval geweest.
Libreville is de hoofdstad van Fransch-Congo en van de Gabon en in 1849 op den rechteroever dezer rivier gesticht. Op het oogenblik telt zij ongeveer 1600 inwoners. Er woont een gouverneur, er is een hospitaal, een zendingshuis, maar buiten eenige factorijen en kolenparken biedt de stad verder niets bizonders aan. Drie mijlen verder ligt het dorp Glass, waar vooral Duitsche, Engelsche en Amerikaansche factorijen gevestigd zijn.
En hier hadden Max Huber en John Cort elkander zes jaar geleden leeren kennen en een innige vriendschap gesloten. Zij waren beiden werkzaam in de Amerikaansche factorij, die belangrijken handel dreef in ivoor, oli?n, palmwijn, en inlandsche vruchten.
Drie maanden te voren hadden de twee vrienden het plan opgevat, de streek te bezoeken, die zich Oostelijk van Fransch-Congo en Cameroen uitstrekt. Zij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.