die in hoofdzaak was uitgetrokken om ivoor te verzamelen, had dan ook rijken buit gemaakt. En thans op de terugreis bedreigde hem eensklaps zoo groot gevaar!
Wat kon men tegen zulk een bestorming doen? Van het heele kampement zou weldra niets dan wat splinters hout over zijn! Het eenige redmiddel was, zich over de vlakte te verstrooien, want men moet wel bedenken, dat de olifant minstens even hard loopt als een paard in galop!
"Wij moeten vluchten!" riep de voorlooper.
"Vluchten?" herhaalde Urdax, en hij bedacht hoe hij dan alles verliezen zou, wat hij op zijn langen tocht met zooveel moeite en gevaren verworven had.
"En waarheen moeten wij vluchten?" vroeg Max Huber.
"Naar het woud."
"En de negers?"
"Daar is minder gevaar dan hier", hernam Khamis.
Was dit werkelijk zoo? Niemand wist het, maar hier blijven kon men in elk geval ook niet; de eenige kans om niet vermorseld te worden onder de hoeven der aanstormende olifanten was een schuilplaats te zoeken in het bosch.
Maar zou daar tijd voor zijn? Twee kilometer ver moest men, en de kudde was hoogstens tot op ����n kilometer genaderd!
Urdax stond besluiteloos.
"Laten wij den wagen naar den anderen kant van den heuvel brengen", zei hij ten laatste, "misschien zijn wij daar veilig."
"Te laat", merkte de voorlooper op.
"Doe wat ik je zeg", herhaalde Urdax zenuwachtig en driftig.
"Maar hoe kan ik dat?" herhaalde Khamis, en hij had inderdaad wel recht tot die vraag, want de trekossen waren in doodsangst gevlucht en holden helaas, juist in de richting van de olifanten, die hen als vliegen zouden vertrappen.
Toen Urdax dit zag riep hij:
"Alle dragers, hier!"
"De dragers", herhaalde Khamis, "die vluchten ook!"
"De lafaards!" riep John Cort.
En inderdaad, al de negers snelden weg, deze met een baal goed, gene met een paar slagtanden; niet alleen als lafaards, maar ook als dieven verlieten zij hunnen meester!
Op hen viel niet meer te rekenen, zij zouden niet terugkomen, maar wel een onderkomen vinden in de naburige negerdorpen. Van heel de karavaan bleven alleen over de Portugees, de voorlooper, Max Huber, John Cort en de negerjongen Llanga.
"De wagen! De wagen!" bleef Urdax roepen, en met groote moeite gelukte het werkelijk aan het vijftal om het zware voertuig tusschen de boomen te krijgen. Misschien zou het daar veilig zijn, als de troep olifanten zich ten minste bij het boschje tamarindeboomen in twee?n splitste.
Maar toen de wagen daar eindelijk stond, bleef aan de menschen geen andere schuilplaats over dan de boomen.
Eerst gingen Max Huber en John Cort nog in den wagen en namen alle patronen mede, terwijl zij den voorlooper nog een flinke bijl als wapen gaven.
"Het zal ons wat baten", mompelde Max Huber zenuwachtig, "alleen kanonnen zouden hier hulp kunnen verleenen!"
Khamis was eigenlijk de eenige, die zijn koelbloedigheid bewaarde. Hij had twee revolvers in zijn gordel, de karabijn in de hand en wachtte, wat gebeuren zou. Urdax raasde en tierde over het verlies zijner goederen en scheen aan het dreigend gevaar weinig te denken. Llanga toonde wel is waar geen vrees, maar volgde Max Huber op den voet.
En onderwijl werd het gerommel, het gedreun van den bodem steeds sterker, steeds vreesaanjagender. De olifanten waren nu nog een vierhonderd schreden ver en in het halfduister namen hunne vormen een onnatuurlijken, beangstigenden omvang aan.
Werkelijk, het werd tijd, dat de mannen, op lijfsbehoud bedacht, een schuilplaats zochten tusschen de takken der tamarinden. Sterke boomen waren het, hunne stam meette aan den voet wel twee meter in omtrek, maar zouden zij den schok van zulk een aanstormende troep olifanten kunnen weerstaan?
De eerste takken waren dertig voet boven den grond en dus moeilijk te bereiken geweest, indien Khamis niet gedacht had aan zijn "sjamboks". Dit zijn riemen van neushoornhuid, waarvan hij eenige aan elkaar gebonden over den laagsten tak wist te werpen en met behulp daarvan kon hij zich ophijschen. Toen kon hij de anderen gemakkelijk behulpzaam zijn om evenzoo tegen den stam op te klimmen en zoo waren allen weldra tusschen de takken verscholen.
"Wel Max, zijt gij nu tevreden?" vroeg John Cort spottend.
"Waarover, dit is nog niet zooveel bizonders."
"Neen, maar wel zal het iets bizonders zijn, als wij behouden en wel uit dit avontuur terugkomen", hernam de Amerikaan.
Op hetzelfde oogenblik kwam de olifantentroep als een wervelwind aanstormen, tusschen en langs de boomen en de sterke reiswagen was in een oogwenk omver geworpen, verbrijzeld, versplinterd, als een stuk kinderspeelgoed!
Daar weerklonk een schot! Urdax, woedend over het verlies zijner bezittingen, wilde althans een der olifanten daarvoor straffen. En Max, John Cort en de voorlooper volgden weldra zijn voorbeeld.
Of de kogels doel getroffen hadden, was niet te zeggen, van mikken kon geen sprake zijn, men moest maar in de dichte massa vuren. En wat zou het gebaat hebben, al was elke kogel doodelijk geweest, wat beteekenden vier olifanten minder op zulk een troep?
Zij bewogen den grond met zulk een kracht, doorwoelden den bodem met zulk een heftigheid, dat de zwaar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.