In Het Rijk van Vulcaan | Page 8

R.A. van Sandick
zal de afkoeling in de wereldruimte
onze aarde ten slotte met het eeuwige ijs overdekken, welks kille adem
hetzelfde bereikt?
Vragen zijn het, waarin we ons gaarne verdiepen, die onoplosbaar zijn
en die gelukkig betrekking hebben op eene toekomst zóó eindeloos ver
weg, dat we onze gedachten met moeite in die toekomst kunnen
verplaatsen.

"Niets bestendigs hier beneên!" Als we op oudejaarsavond den dichter
Feith die woorden nazingen, dan hebben wij daarbij toch vooral te
denken aan eene klacht over het onbestendige, dat al het menschelijke
aankleeft. Maar we zijn zoo licht geneigd de natuur als onveranderlijk
te beschouwen. Schatten besteden wij om de oppervlakte der aarde zoo
nauwkeurig mogelijk te meten en in teekening te brengen. Onze
kadastrale kaarten en onze graadmetingen zijn schitterende zegepralen
van het vernuft van onzen tijd. Maar ook hier geldt het: "Niets
bestendigs hier beneên." Die kaarten zullen eenmaal slechts eene
historische waarde hebben. Langzamerhand maar zeker verandert de
aardoppervlakte. Java schuift naar het Noorden; de Ratoe Loro Kidoel,
de godin der Indische Zuid-zee, dringt steeds door spleten en rotsen, en
beukt de steile Zuidkust met onweerstaanbaar geweld, en terwijl zij
dáár overwint, storten de rivieren, opgezwollen door de banjir, Java's
bergen uit in de ondiepe Javazee.
En hoezeer is de toestand hier niet veranderd. Zijn niet Insulindes
eilanden de laatste overblijfselen, die nog boven de blauwe zee
uitsteken, van een uitgestrekt vast land, dat men Limuria genoemd
heeft? Of behoorden de Soenda-eilanden wellicht vroeger tot het vaste
land van Azië, waarvan zij, door de instorting van onderaardsche
ruimten, thans gescheiden zijn? Daalt niet de geheele keten van de
Cordilleras de los Andes? Stijgt de Westkust van Zweden niet
langzamerhand uit de zee? Waar lag Nederland voor duizenden jaren?
De oneindig kleine, onmerkbare opheffingen en dalingen van den
aardbodem hebben in der daad, doordat zij duizenden eeuwen lang in
dezelfde richting werken, meer invloed op de verdeeling van land en
water dan de hevige plotselinge natuurverschijnselen. Uit een
aardkundig oogpunt zijn dus die langzame veranderingen
belangwekkender.--Het bedelven van Herculanum en Pompeji, de
aardbeving van Lissabon, de uitbarsting van Krakatau, hoe
bovenaardsch van afmetingen deze gebeurtenissen ons ook mogen
voorkomen, verzinken in het niet tegenover de macht van het oneindig
kleine, dat werkt gedurende een oneindigen tijd.
Maar voor den gewonen mensch met zenuwen en gemoed is de indruk

van die reusachtige tafereelen overweldigender dan iets anders.
En het vorschen naar de onmiddellijke oorzaken van die
evenwichtsverstoringen heeft ten allen tijde de gemoederen bezig
gehouden, vrij wat meer dan het philosopheeren over het ontstaan der
gesteenten en over het vulkanisme in 't algemeen.
Maar ook hier is het veld van gissingen naar alle zijden uitgestrekt. Ja
men kan het zich begrijpen hoe een conscientieus wijsgeer als
Empedokles, na eindeloos en vruchteloos zoeken naar eene juiste
verklaring van het ontstaan van aardbevingen en uitbarstingen, tot
wanhoop gedreven, in den geopenden krater van den Etna sprong. De
vulkaan slokte den wijsgeer op, doch spuwde zijne sandalen uit. Zijne
leerlingen vonden die, en wisten daardoor zijn treurig lot.

Er bestaat eene zeer naturalistische studie van den beroemden schilder
Kaulbach, die tot onderwerp heeft: "die Zeugung des Dampfes", het
verwekken van den stoom. Het vuur is een krachtige man, blakende van
hartstocht. Te vergeefs beproeft de schuchtere kuische maagd, het
water, zich los te rukken uit zijne omarming. Het is een tooneel van
verkrachting, het krijgsrecht van de Middeleeuwen aanschouwelijk
voorgesteld. En daar ontstaat de waterdamp, de machtige god,
alleenheerscher van onze eeuw.
Het is de waterdamp, die ontegenzeggelijk de groote beweegkracht is
der vulkanische uitbarstingen. Men meende, tot voor korten tijd, dat er
twee soorten van gasvormige lichamen zijn, gassen en dampen. De
eersten bestonden niet in vloeibaren toestand, de laatsten echter konden
gecondenseerd worden. Maar wij kunnen nu beweren: er zijn geene
permanente gassen meer! Zij allen, zuurstof, waterstof, stikstof, kunnen
als vloeistof bestaan. Maar omgekeerd is elke damp, boven eene
bepaalde temperatuur, een permanent gas. Men noemt die temperatuur
de _kritische temperatuur_ van het gas. En nu is de oorzaak, dat men
zoo lang vruchteloos getracht heeft de zoogenaamde permanente
gassen in vloeistof te veranderen, deze, dat de kritische temperatuur bij
die gassen zóó laag ligt, dat zij zeer moeilijk te verkrijgen is. En als

men het gas niet eerst eene lagere temperatuur geeft dan de kritische,
dat baat het niet of men het gas al samenperst. Eene oneindig groote
drukking zou het gas nog niet in een vloeistof veranderen.
Voor waterdamp ligt de kritische temperatuur, volgens eene
beschouwing van onzen beroemden landgenoot van der Waals, op 390°
C. Boven die temperatuur bestaat geen water meer, maar slechts
waterdamp. De spanning van dien waterdamp klimt zeer sterk met de
temperatuur. Denkt men zich nu de vulkanische haarden met hunne
gesmolten gesteenten, die soms nog eene temperatuur van 2000° C.
hebben, als zij worden uitgeworpen, en let men op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 72
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.