toch vooral te denken aan eene klacht over het onbestendige, dat al het menschelijke aankleeft. Maar we zijn zoo licht geneigd de natuur als onveranderlijk te beschouwen. Schatten besteden wij om de oppervlakte der aarde zoo nauwkeurig mogelijk te meten en in teekening te brengen. Onze kadastrale kaarten en onze graadmetingen zijn schitterende zegepralen van het vernuft van onzen tijd. Maar ook hier geldt het: "Niets bestendigs hier bene��n." Die kaarten zullen eenmaal slechts eene historische waarde hebben. Langzamerhand maar zeker verandert de aardoppervlakte. Java schuift naar het Noorden; de Ratoe Loro Kidoel, de godin der Indische Zuid-zee, dringt steeds door spleten en rotsen, en beukt de steile Zuidkust met onweerstaanbaar geweld, en terwijl zij d����r overwint, storten de rivieren, opgezwollen door de banjir, Java's bergen uit in de ondiepe Javazee.
En hoezeer is de toestand hier niet veranderd. Zijn niet Insulindes eilanden de laatste overblijfselen, die nog boven de blauwe zee uitsteken, van een uitgestrekt vast land, dat men Limuria genoemd heeft? Of behoorden de Soenda-eilanden wellicht vroeger tot het vaste land van Azi?, waarvan zij, door de instorting van onderaardsche ruimten, thans gescheiden zijn? Daalt niet de geheele keten van de Cordilleras de los Andes? Stijgt de Westkust van Zweden niet langzamerhand uit de zee? Waar lag Nederland voor duizenden jaren?
De oneindig kleine, onmerkbare opheffingen en dalingen van den aardbodem hebben in der daad, doordat zij duizenden eeuwen lang in dezelfde richting werken, meer invloed op de verdeeling van land en water dan de hevige plotselinge natuurverschijnselen. Uit een aardkundig oogpunt zijn dus die langzame veranderingen belangwekkender.--Het bedelven van Herculanum en Pompeji, de aardbeving van Lissabon, de uitbarsting van Krakatau, hoe bovenaardsch van afmetingen deze gebeurtenissen ons ook mogen voorkomen, verzinken in het niet tegenover de macht van het oneindig kleine, dat werkt gedurende een oneindigen tijd.
Maar voor den gewonen mensch met zenuwen en gemoed is de indruk van die reusachtige tafereelen overweldigender dan iets anders.
En het vorschen naar de onmiddellijke oorzaken van die evenwichtsverstoringen heeft ten allen tijde de gemoederen bezig gehouden, vrij wat meer dan het philosopheeren over het ontstaan der gesteenten en over het vulkanisme in 't algemeen.
Maar ook hier is het veld van gissingen naar alle zijden uitgestrekt. Ja men kan het zich begrijpen hoe een conscientieus wijsgeer als Empedokles, na eindeloos en vruchteloos zoeken naar eene juiste verklaring van het ontstaan van aardbevingen en uitbarstingen, tot wanhoop gedreven, in den geopenden krater van den Etna sprong. De vulkaan slokte den wijsgeer op, doch spuwde zijne sandalen uit. Zijne leerlingen vonden die, en wisten daardoor zijn treurig lot.
Er bestaat eene zeer naturalistische studie van den beroemden schilder Kaulbach, die tot onderwerp heeft: "die Zeugung des Dampfes", het verwekken van den stoom. Het vuur is een krachtige man, blakende van hartstocht. Te vergeefs beproeft de schuchtere kuische maagd, het water, zich los te rukken uit zijne omarming. Het is een tooneel van verkrachting, het krijgsrecht van de Middeleeuwen aanschouwelijk voorgesteld. En daar ontstaat de waterdamp, de machtige god, alleenheerscher van onze eeuw.
Het is de waterdamp, die ontegenzeggelijk de groote beweegkracht is der vulkanische uitbarstingen. Men meende, tot voor korten tijd, dat er twee soorten van gasvormige lichamen zijn, gassen en dampen. De eersten bestonden niet in vloeibaren toestand, de laatsten echter konden gecondenseerd worden. Maar wij kunnen nu beweren: er zijn geene permanente gassen meer! Zij allen, zuurstof, waterstof, stikstof, kunnen als vloeistof bestaan. Maar omgekeerd is elke damp, boven eene bepaalde temperatuur, een permanent gas. Men noemt die temperatuur de _kritische temperatuur_ van het gas. En nu is de oorzaak, dat men zoo lang vruchteloos getracht heeft de zoogenaamde permanente gassen in vloeistof te veranderen, deze, dat de kritische temperatuur bij die gassen z���� laag ligt, dat zij zeer moeilijk te verkrijgen is. En als men het gas niet eerst eene lagere temperatuur geeft dan de kritische, dat baat het niet of men het gas al samenperst. Eene oneindig groote drukking zou het gas nog niet in een vloeistof veranderen.
Voor waterdamp ligt de kritische temperatuur, volgens eene beschouwing van onzen beroemden landgenoot van der Waals, op 390�� C. Boven die temperatuur bestaat geen water meer, maar slechts waterdamp. De spanning van dien waterdamp klimt zeer sterk met de temperatuur. Denkt men zich nu de vulkanische haarden met hunne gesmolten gesteenten, die soms nog eene temperatuur van 2000�� C. hebben, als zij worden uitgeworpen, en let men op het feit, dat de aarde overal doordringbaar is voor water, dat er onderaardsche waterloopen zijn, en dat alle vulkanen dicht bij de zee staan, dan zal men tot het besluit komen, dat het water toegang vinden moet tot de vulkanische haarden. Het water kan bij die temperatuur niet bestaan en verdampt onmiddellijk. Men vermoedt dus het bestaan van reusachtige stoomketels in de holten van de aardkorst, ruimten gevuld met stoom van eene spanning van honderden, ja duizenden atmosferen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.