Hoe ik een week te Fez doorbracht | Page 7

Jean Marlys
doek bedekt het hoofdhaar, dat op den rug
neerhangt in twee lange, dikke vlechten, met zijden draden
doorvlochten. Ze heeft mooie, amandelvormige oogen, een zeer ovaal
gezicht, een rechten neus, een mond, die wat te groot is, een blauw
tatoeagetje op de kin en nog een tusschen de wenkbrauwen, kleine
voeten, ondanks het gebruik van sandalen, met de nagels door henneh
rood gekleurd, juist als de nagels der handen.
Mansoer heeft mij al eens gezegd als waarschuwing tegen een van zijns
gelijken, Achmed geheeten, van wien ik eenige diensten heb
aangenomen en wiens mededinging hij vreest: "U zou uw
portemonnaie niet moeten laten liggen onder het bereik van zijn hand."
Achmed, dien ik dien namiddag ontmoette, en die ten aanzien van
Mansoer van dezelfde gevoelens is vervuld, heeft er plezier in, mij te
vertellen, wat hij misschien maar heeft bedacht uit jaloezie, maar wat
hij zegt van Abbas te hebben, den schoonzoon van Sidi Mohammed:
"Laat dien meneer (dat was ik) niet alleen buiten de stad gaan met
Mansoer. Mansoers naam is niet al te goed bekend; hij gaat niet voor
fatsoenlijk door; men houdt het ervoor, dat hij in den grond van zijn
hart Christen is gebleven, dat hij mogelijk voor spion speelt, en er zijn
er, die hem, als ze hem op een eenzame plek ontmoeten, een kogel
konden geven en een anderen op zijn metgezel richten."
Arme luidjes, die ontkend hebben, die men ontkent en die zichzelven
negeeren! Het is iets merkwaardigs, die minachting der
Mohammedanen voor degenen, die tot hun geloof overkomen; hun
godsdienst plaatst hen in een zoo angstvallig gesloten maatschappij, dat
men, om er werkelijk in te worden toegelaten, al heel wat kwartieren
van godsdienstigen adel moet kunnen aanwijzen. Deze geest heerscht

wel het meest onbeperkt in die middelpunten van dweepzucht,
Stamboel, Damaskus, de wijken van Kaïro dichtbij El-Ahzar en Fez.
Het is een versterkte vorm van den haat tegen de Christenen. Hoe diep
voelt men dien haat in Fez, dien haat, die alleen door de vrees voor de
legers van Europa in bedwang gehouden wordt! Als die vrees niet
bestond en hen niet dwong zich verstandig te gedragen, zouden wij nog
minder goed worden behandeld dan de Joden, waarvan ze niet weten,
dat ze hen eigenlijk niet noodig hebben.
De Joden worden in het voorbijgaan beleedigd; gisteren is er midden
op de markt op een van hen gespuwd; te Rabat heeft een sjerief een
jood met de karwats doodgeslagen, omdat hij hem durfde aankijken, en
als de straatjongens langs den muur van de mellah loopen, gooien ze er
steenen over en roepen: "Ya! ihoedi's! weg met de Joden!" Ons zou
men zeker en stellig vermoorden. Ze hebben hier in Fez een afschrik
van den Christen. Daar bij hen de godsdienst alles regelt, tot de kleine
bijzonderheden der kleeding, het knippen van baard en haar, zou mijn
snor, die niet op zijn Arabisch is gefatsoeneerd, mij in gevaar kunnen
brengen, omdat ze er dadelijk mijn godsdienst aan herkennen. Nergens
heb ik de minachting zoo groot gevonden en de achterdocht zoo sterk.
Toch ben ik twee of drie keeren eerbiedig gegroet geworden met den
Salam, die de godsdienstige groet is, en gisteren, toen ik voor een
winkel stilstond, zei een fazi: "Dat is een Christen!" tot een van zijn
vrienden die antwoordde: "Ik zweer je, dat het een Arabier is!" Maar
dat is een groote uitzondering. Elk oogenblik hoor ik bij mijn
voorbijgaan zeggen: "Noesrani, een Christen," en van morgen nog
hoorde ik de minachtingsformule: "Noesrani wahed akhor! Weer een
van die Christenen!" Telkens ook gaat een man of een kind mij voorbij
en keert zich een paar passen verder om, mij in het gelaat kijkend. Ze
durven alleen onbeschaamd zijn op die wijze, want ze houden zich
dadelijk stil als men op hen toetreedt, of loopen snel weg. Ze hebben al
de lafheid van de Arabieren, en als alle goede Mohammedanen voelen
ze tegenover iemand, die de allures van een meester aanneemt, in zich
een slavenziel. "Wees zalvend tegen den schurk, en hij geeft u een por;
geef den schurk wat hem toekomt, en hij zal u vleien!" Dat is waar in
alle landen en bij alle rassen, want het is algemeen menschelijk. Maar

sommige trekken, die essentiëel zijn in de natuur van den mensch,
worden niet in gelijke mate aangetroffen bij alle menschen. De
geïslamiseerde Oosterling is zeer beslist de schurk, dien men een por
moet geven. Hij heeft enkel eerbied voor kracht, hij buigt zich enkel
voor wie hem slaat. Hij kan alleen dienen of gediend worden, en hij
neemt tegenover u de houding van den meester aan, als gij die niet van
te voren voor u hebt opgeëischt.
Zijn godsdienstig gevoel weerstreeft die gevoelens niet. Het schept een
nauwe broederschap onder de mohammedaansche geloovigen en een
onuitroeibare vijandschap tusschen dezen en de niet-Mohammedanen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.