Hoe ik een week te Fez doorbracht | Page 6

Jean Marlys
licht en groen en
water, waar men alles heeft, wat men wenschen kan.
Doch ik moet nog gaan door de kleine handelsstraten, die van de
moskee-universiteit Karoeiyn leiden of van de moskee van Moelai
Idriss naar de Bab-el-Gissa.
Dat is aan den anderen kant van Fez. Als men voorbij een moskee is
gegaan, waarvan de muren bewerkt zijn in de grootste verscheidenheid
van kleuren met die slingers van rood en blauw en geel en groen en
goud, die de wonderlijkste figuren vormen en tot rozetten zich
vereenigen, daarna een kleinen donkeren stroom is overgestoken, dan
de hooge poort heeft gezien, met punten erop van geschilderd hout van
een andere moskee, eindelijk dicht langs de poort is heengegaan, blijft
er niets anders te doen, dan te bewonderen, hoe Fez zich daar uitbreidt
in haar kader van bergen, dan op te klimmen tusschen de graven tot den
top van een versterking, waar de laatste stukken muur van een paleis
bezig zijn te vervallen. Daar ligt de geheele stad in haar smal en diep
dal en bedekt een verbazende oppervlakte, van daarginds, die groene
vlek van tuinen bij het dal der wadi Seboe tot den zeer hoogen drempel,
waarop het Sultanspaleis en het nieuwe Fez zijn gelegen.
Enkele paleizen steken trotsch omhoog, als dat van El-Menebbi; dan de
rijke woningen van de tuinenwijk; iets meer naar buiten, in zijn park
van maagdelijk woud, het paleis van Mac Lean en in de stad de
minarets van de moskeeën en vooral de groote daken met groene
pannen van Moelai Idriss. Aan mijn voeten gaan de half ingestorte
wallen der stad langs en boven een ravijn, beboscht met olijven en
bedekt met aloës, en daarachter verheft zich dadelijk de berg, die de
stad als een gordel insluit en als een onoverkomelijke hoogte. Toch
bestaat er een uitgang aan den tegenovergestelden kant van den
drempel waar het nieuwe Fez ligt. De doorgang namelijk, het diep
uitgeholde ravijn, waar Fez-el-Bali zich verschuilt, is open aan de

overzij, aan het andere eind van het mooi groene dal der wadi Seboe.
Maar het oog dringt dan ook niet verder door, want een gebergte dat
nog hooger is, verbiedt voorbij Fez, de stad der droomen, te kijken.
Sidi Mohammed heeft zijn schoonzoon Abbas verboden een dagloon te
ontvangen; maar hij zal niet weigeren, als ik hem bij mijn vertrek zal
willen betalen, neen, een geschenk in geld zal willen aanbieden. Hij
stelt voor den dag dat het mij zal passen, te mijner beschikking zijn
eigen muilezel, opdat ik een zijner goederen zal kunnen bezoeken, om
van daar te stijgen naar den top van een berg, die van Fez en de
omstreken het uitgebreidst panorama aanbiedt. Hij heeft veel
grondbezit. Ik zie dikwijls zijn ondergeschikten aankomen, om met
hem af te rekenen, en er barsten soms op straat of onder het gewelf der
stallen van die plotselinge en heftige gesprekken uit over geld, waarbij
elk der partijen een keel opzet van belang. Dat komt toch in Marokko
veel voor, zoo'n onverwachte heftige twist, die eindigt zooals hij begon,
op eens; men staat er verbaasd van, dat de kijverij opkomt en verdwijnt
zonder reden, naar het schijnt, maar altijd is er dan quaestie van geld.
Gisteren morgen kreeg een rijke fazi, inwoner van Fez, dien ik bijna
elken dag voorbij zie gaan op zijn grooten ezel, met een roode schabrak
gedekt, het aan den stok met een slecht gekleed persoon over geld. Men
zou, als men hen zag en hoorde, meenen, dat zooveel vijandschap op
niets anders kon uitloopen dan op een vechtpartij; maar het loopt altijd
nog al gauw en goed af.
Ik ga met Mansoer weer naar boven en hij brengt mij nu ten zijnent.
Daar het feest van Moelai Idriss aanstaande is, den schutspatroon der
stad, ontmoet men overal troepen straatjongens, die bedelen om geld te
krijgen voor het offeren van kaarsen en ossen; sommigen loopen door
de straten, anderen staan op post bij de kruispunten der straten, en allen
vallen de voorbijgangers lastig. Hoe hooger men komt naar
Fez-el-Djedid, des te warmer wordt het; de hitte wordt overstelpend
tegen de hooge muren der keizerlijke tuinen, der kasbahs en paleizen;
zij vloeit vrij uit in de straatjes van Fez-el-Djedid, door lage muren
ingesloten; de huizen staan er verder uiteen en zijn kleiner; ze hebben
slechts één verdieping en de bewoners zijn arm; de rijke fazi's houden

liever een zekeren afstand tusschen den Sultan en hun eigen huizen,
want ze weten, dat zeer hooge muren wel schaduw geven, maar ook in
de schaduw stellen.
Mansoers huis bestaat uit een kamer en een binnenpleintje. Hij stelt mij
zijn wettige vrouw voor, die in chronologische volgorde de negentiende
is; zij draagt over het witte onderkleed een donker violetten kaftan, die
korter is; daarover een oranje kaftan, nog korter; dan een feradja van
mousseline; een oranjezijden
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.