betreft, van dezen wordt gezegd, dat hy was, "een man in de Latynsche, Griexe, en ook Hebreeusche Taalen ervaaren, meer dan die tyden me��braghten;" hy huwde met ELSELINGH HEEMSKERK, (anderen geeven hem nog eene vroegere gemaalin, naamlyk, MARIA STEFFENS,) een telg uit het doorluchtig en aloud Nederlandsch Geslacht van dien naam, waaruit zo veele groote mannen voordgesprooten, en waarvan de nakomelingen nog heden in aanzien zyn: om slechts iets tot lof der HEEMSKERKEN te zeggen, wyzen wy den Lezer op den beroemden JACOB HEEMSKERK, of VAN HEEMSKERK, gelyk wy hem ook genoemd vinden, een held, "die door verscheidene togten, in bekende en onbekende landen, en naar de Oostindi?n, den Vaderlande veele onwaardeerbaare diensten beweezen heeft, tot dat hy voor Gibralter, in den jaare 1607, zyn doorluchtig leven al vechtende afleide;" onze wereldstad roemt op het bewaaren van 't overschot dezes helds: zyn grafstede, in de Oude-Kerk, prykt met het volgende zinryke versje van den onstervelyken Ridder, P.C. HOOFT:
Heemskerk, die dwars door 't ys, en 't yzer dorste streeven, Liet d'eer aan 't Land, hier 't lyf, voor Gibralter het leven.
HUGO DE GROOT, verwekte by vrouwe ELSELINGH, onder andere kinderen, twee zoons, naamlyk, JAN en CORNELIS, beiden mannen, wier roem door onze Vaderlandsche Historieschryvers mede ten breedsten uitgemeeten wordt; volgends BOXHORN, is de laatstgemelde geboren te Delft, in den jaare 1546: in zyne vroege jeugd oefende hy zig te Parys in de Wysbegeerte en de Histori?n; van daar vertrok hy naar Orleans, alwaar hy in de rechten studeerde; weder t'huis gekomen zynde, werd hy, in 1575, tot Leeraar in de rechten, op de Hooge School te Leiden, verkoozen; na veele waardige diensten gedaan te hebben, is hy te dier stede overleden, op den verjaardag zyner geboorte, dat is, op den 25 July des jaars 1610, bekleedende toen voor de zesde maal de waardigheid van Rector magnificus der Universiteit: hy was by de geleerdste lieden van zynen tyd, en boven all' by den vermaarden JUSTUS LIPSIUS, zeer gezien: zyn broeder JAN DE GROOT was de vader van onzen Held; deze heeft op zyn beurt mede de wetten en 't welzyn der Stad Delft helpen handhaven; ook werd hem de zorg voor Leidens Hooge School aanbetrouwd; hy huwde met ALIDA VAN OVERSCHIE, mede geboren uit een oud adelyk Delftsch Geslachte: de Ambachtsheerlykheid van dien naam, wordt onder de oudste eigendommen van Delft geteld: een andere zoon van Heer JAN, een jonger broeder van HUGO, 't voorwerp onzer tegenwoordige bemoeijingen, was WILLEM DE GROOT: had gezegde HUGO wel?er, en 't geen wy nader zien zullen, geschreeven, de Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid, deze verledigde zig ter vervaardiginge van een werk, ten tytel voerende: Inleiding tot de praktyk van den Hove van Holland, eerst in de Latynsche, en daarna in de Nederduitsche Taale; hy droeg hetzelve op aan de Burgemeesteren van Delft: de geestige J. WESTERBAAN maakte op beide werken een dichtstukje, waarvan dit de laatste versen zyn:
Aankomelingen, ziet hoe dese Groote mannen, Uyt liefde t' uwer dienst sich hebben ingespannen, En toont haar alle bey, dat u haar wel-doen raeckt: 't Geen HUGO had begost heeft WILHEM opgemaeckt.
Deze WILLEM DE GROOT wordt by uitneemendheid een zeer vroom, nederig, en oprecht man van leven genoemd; welken lof hem ook toegezwaaid is, door den geleerden N. HEINSIUS, in een Latynsch Vers, door dien Dichter op het afbeeldzel van Heer WILLEM gemaakt: HUGO's geleerde broeder stierf den 12 Maart des jaars 1662, in den ouderdom van 65 jaaren, en ruim ����n maand.
Zie daar het geen wy verkoozen vooraf te zeggen; thans zullen wy ons nader bepaalen by onzen grooten HUGO, de eeuwige eer en 't orakel van Delft, welken eertytel hem elders gegeeven wordt; en iets dergelyks van onzen Letterheld geboekt te vinden, is waarlyk niets nieuws, gelyk in het vervolg ten overvloede zal blyken: Professor BAUDIUS noemt hem, de allergrootste, de wonderbaare GROTIUS, het sieraad en puikjuweel der Hollandsche jeugd; ter gelegenheid dat CLAUDIUS SALMASIUS, den Heer DE GROOT, na zyn overlyden, met eenige schriften, onder den naam van Simplicium Verinus aanrandde, schreef de schrandere VONDEL, in den jaare 1646, desaangaande, aan den Heere HOOFT, onder anderen deze regelen:
"onze goede en WYZE GROTIUS is ook al heene; Salmasius kan dit gebeente niet laaten rusten; de Bourgonjons hebben het altydt te Delft op levenden of dooden geladen, Balthazar Gerards op Prins Wilhem, en deeze op Grotius assche:"
het komt ons voor dat uit de zamenvoeging van misdaaden, die de Dichter hier maakt, zonneklaar blykt, welk een hoog gevoelen hy van onzen HUGO gehad moet hebben: de eer van dien Letterheld aanteranden, vindt hy overeenkomstig met den gruwelyken moord, aan den grondlegger van Ne��rlands Vryheid gepleegd; terwyl hy tevens den gezegden Held, en den Vader des Vaderlands, nevens elkander plaatst: hoe VONDEL over GROTIUS gedacht heeft, blykt niet minder uit het Dichtstukje, door dien beroemden Dichter den gemelden lasteraar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.