gebogen heeft, en nooit, door de aanraking met
andere nationaliteiten, van zijne voorvaderlijke zeden en levenswijze is
afgetrokken.
De landstreek tusschen Perm en Onega, die eene oppervlakte beslaat
van zevenmaal de uitgestrektheid van Frankrijk, werd door kolonisten
uit Nishny-Nowgorod bevolkt en ontgonnen, ten tijde toen deze groote
stad nog in het genot harer volle zelfstandigheid was, rijk door haar
handel, beroemd door haar kunstliefde en haar godsdienstzin, de
mededingster van Frankfort en Florence, evenals Londen en Brugge, lid
van het machtige verbond der Hansa. De aldus gestichte koloniën
handhaafden en verdedigden eeuwen lang hare aloude rechten en
vrijheden; zij weerden zoowel den duitschen invloed als de
overheersching der Tartaren af, en bewaarden het nationale karakter in
al zijne zuiverheid, vrij van alle vreemde bijmengselen. "Nooit," zeide
mij, met blijkbare fierheid, een pachter van Archangel, "nooit hebben
wij onder ons edelen of slaven gekend." In alle opzichten, zoowel ten
goede als ten kwade, zijn zij aan hunne oude levenswijze en zeden
getrouw gebleven; en toen de Tsaar Godonoff, ten jare 1601, de
aartsvaderlijke inrichting van het dorps- en gemeentewezen naar het
tartaarsche model wilde vervormen, boden zij een even hardnekkigen
weerstand, als toen, zes-en-zestig jaren later, de patriarch Nikon in de
eeredienst veranderingen wilde invoeren, die meer met den
byzantijnschen geest dan met de oud-russische traditie strookten.
Deze vrije kolonisten, niet wijkende voor den aandrang van wereldlijke
en geestelijke machthebbers, weigerden standvastig hun ouden ritus te
verruilen voor de officiëele liturgie, die men hun opdringen wilde. Zij
behielden hunne taal, hoewel de hoofdstad die verworpen had; en
eindelijk, toen de bestemde tijd vervuld was, schonken zij aan de
wereld een groot dichter, Michael Lomonosoff, die, in eene boerenhut
geboren, der vernederde en vergeten taal een nieuwen luister schonk,
en haar de heerschappij verzekerde in de school, in de
regeeringscollegiën en zelfs aan het hof.
II.
DE WITTE-ZEE.
Wij varen om kaap Intzy, en laten achter ons de nauwe zeeëngten, die
Lapland van het land der Samojeden scheiden: de Witte-zee opent zich
voor ons.
Deze zee, ruim tweemaal zoo groot als het uitgestrektste meer der
Vereenigde Staten, het Lake Superior, herinnert door hare gedaante
eenigermate aan het meer van Como: ten noordwesten dringt zij met
eene smalle baai, de golf van Kandalask, diep in Lapland door; ten
zuiden splitst zij zich wederom in twee baaien, door eene breede
zandvlakte gescheiden, waarvan de armzalige bewoners van visscherij
en zeehondenvangst leven. Naar de rivieren, die zich in deze baaien
uitstorten, voert de eene den naam van golf van Onega, de andere dien
van golf van Dwina of van Archangel: welke laatste naam meer
algemeen is. Aan de monden dezer rivieren liggen de beide koopsteden
Onega en Archangel.
De Witte-zee is over het algemeen zeer diep: aan den ingang schat men
de diepte op tachtig vademen; nabij de golf van Kandalask wijst het
peillood niet minder dan honderd-zestig vademen aan; toch is het
strand doorgaans noch hoog, noch steil. De golf van Onega is met
rotsen en eilanden bezaaid, waarvan de meesten echter niet veel meer
zijn dan zandbanken, die haar ontstaan danken aan het slib, dat de
golven van de vlakten van Kargopol medevoeren. Aan den ingang der
golf, tusschen kaap Orlow en de stad Kem, ligt eene groep van meer
belangrijke eilanden, zooals Solowetsk Anzersk, Moksalma en anderen,
aan wier namen zich veelvuldige legenden en herinneringen uit de
vroegere en latere geschiedenis van Rusland hechten.
Solowetsk, het aanzienlijkste eiland van dezen kleinen archipel, boogt
op zijn beroemd klooster, nog geheel vervuld met de herinnering aan
Sint-Servatius en Sint-Zosimus; zijne muren herbergden ook eenmaal
den heiligen Filippus. Dit klooster bezit hoogvereerde relieken,
waaraan monarchen en bedelaars om strijd hulde komen bewijzen; in
zijne ruime gangen en hoven dwaalt het ontzaggelijke spooksel om,
waarvan de gedachte alleen den kozak in zijne tent, en den
kabeljauwvisscher in zijne schuit, eene siddering door de leden jaagt.
Dit klooster was het tooneel van een aantal merkwaardige
gebeurtenissen, en zelfs van wonderen, door de poëzie en de
schilderkunst verheerlijkt.
Nabij den mond van de Dwina verheft zich de voor korten tijd
gebouwde vuurtoren, die tachtig voet boven de zee oprijst; maar de
nevel is meestal zoo dicht, dat het bijkans onmogelijk is den toren te
zien. Wij krijgen hier een loods aan boord; zijn gelaat, door zware
lokken omgolfd, drukt zachtheid en geduldige lijdzaamheid uit. Op een
nederigen, half vreesachtigen toon, als duchtte hij dat zijn raad kwalijk
zou worden opgenomen en hij zelf mishandeld, deelde hij ons mede,
dat het aan den mond der rivier laag water was, en dat wij verplicht
zouden zijn den vloed af te wachten.
"Wachten!" roept onze kapitein; "neen, dat nooit! Help ons liever een
handje, dan zullen wij er wel doorkomen."
Juist breekt de zon door de nevelen heen; maar de zwarte wolken
hangen laag en dreigend; ieder gevoelt dat een stormvlaag op handen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.