Het Vrije Rusland | Page 2

William Hepworth Dixon
vervolgens het ongeveer dertig mijlen breede kanaal binnen,
dat van de Poolzee naar de ruime en grillig gevormde binnenzee voert,
onder den naam van de Witte- of IJszee bekend.
De kust aan onze rechterhand is die van Lapland: een treurig, akelig
land, waar men niets ziet dan sombere, doodsche meren en poelen, en
naakte, grijze duinen, door een grauwen hemel overwelfd. Hier en daar
zetten enkele jagers, te midden dezer eenzame wildernissen, het schrale
wild na; ettelijke visschers werpen hunne netten in de naargeestige
wateren. Deze lieden zijn onderdanen van den Tsaar en leden der
orthodoxe kerk: maar zij spreken eene taal, die in het Winterpaleis
bezwaarlijk verstaan zou worden; en zij hebben zekere godsdienstige
ceremoniën en gebruiken bewaard, waaraan de heilige Synode hare
goedkeuring nog niet gehecht heeft.
Lapland is ééne groote wildernis van reusachtige rotsen, en diepe en
donkere poelen en moerassen; hier en daar kronkelt zich daartusschen
eene smalle vallei, langs wier hellingen die schrale mosplanten groeien,
waarmede zich de rendieren voeden. Groepen van pijn- en
berkeboomen brengen nu en dan in dit sombere landschap een weinig
afwisseling; maar in deze koude luchtstreek tiert geen graan, en de
bewoners moeten van de opbrengst hunner jacht en visscherij leven.
Hunne eenige weelde, het roggebrood, moet te water uit Onega en
Archangel worden aangevoerd: deze steden zelf ontvangen dit brood uit
de zuidelijker provinciën. De Laplanders zijn nomaden; zij brengen den
eindeloozen winter door in hutten, die zij zoo goed mogelijk inrichten;
gedurende den vluchtigen zomer vertoeven zij in tenten. De
piramidaalvormige hutten worden uit ruw behouwen boomstammen
opgetrokken; eene dikke laag van mos belet het doordringen van het
ijskoude water. Hunne tenten deden mij denken aan die der
Comanches-Indianen: zij bestaan uit aaneengenaaide rendiervellen, die
over een paal gespannen worden; eene opening van boven dient om den
rook door te laten.
Naar gelang van het jaargetijde, verplaatst de Laplander zijne woning
van de eene plek naar de andere; nu eens laat hij zijne rendieren langs

de hellingen der heuvelen grazen; dan weder tracht hij de visschen in
de rivieren en langs de kusten te verschalken; des zomers zwerft hij
door het binnenland, om mossen op te zoeken; in den winter trekt hij
naar het strand, om zeehonden en kabeljauw te vangen. De mannen
weten evengoed om te gaan met de lans, het oude nationale wapen, als
met het geweer, dat zij in later tijd van vreemde kolonisten hebben
overgenomen. De vrouwen, die er met hare broeken van zeehondenvel
en hare jassen van rendierenvel alles behalve bevallig uitzien, zijn
meest allen in allerlei tooverkunsten ervaren. In alle noordsche landen
gewaagt men niet dan met schrik van die afschuwelijke heksen, die,
naar de boeren meenen, altijd een of anderen boozen geest tot hare
beschikking hebben. Eene Laplandsche leest in de toekomst, en
voorspelt wat de komende dag brengen zal. Zij heeft de macht om
iemand te betooveren of met kwalen en ziekten te bezoeken; zij kan
zich naar goedvinden in de lucht verheffen, en de schepen doen zinken,
die op den verren oceaan met de golven worstelen.
Aan onze linkerhand hebben wij het schiereiland Kanin, dat mede deel
uitmaakt van de woeste, dorre landstreek, waar de Samojeden hun
zwervend leger opslaan: eene akelige ijswoestijn, nog verschrikkelijker
dan de wildernissen, waarin de Laplander het wild vervolgt. Deze
provincie van het groote rijk heeft noch dorpen, noch wegen, noch
akkers; zij heeft zelfs geen eigen naam, want de Russen noemen haar
nooit anders dan bet land der Samojeden. Zij strekt zich noord- en
oostwaarts uit, van de muren van Archangel en de kust van kaap Kanin,
tot aan de toppen van het Oural-gebergte en de IJzeren poorten van den
zeeboezem van Kara. In hare dalen en kloven smelt de sneeuw nooit;
en hare kusten, die eene lengte van ongeveer zevenhonderd mijlen
beslaan, zijn gedurende acht maanden van het jaar ongenaakbaar door
onafzienbare ijsmassa's. In Juni, wanneer de winter voor korte
oogenblikken wijkt, bekleeden zich de hellingen van enkele gunstig
gelegen valleien met mossen, waarvan het doffe, sombere groen, hier
en daar, scherp afsteekt tegen het eentonige bruin der naakte rotsen en
het grauwe lijkkleed van vuile sneeuw. Met deze kostbare mossen
voedt zich het rendier, het kameel der poollanden, dat in deze
onherbergzame oorden het leven voor de menschen voor 't minst
mogelijk maakt.

Het woord Samojeed beteekent kannibaal, menscheneter: althans zoo
zegt de taalwetenschap. De Samojeden zouden dus antropophagen zijn.
Maar ook deze wetenschap is niet onfeilbaar: en om eene dergelijke
uitspraak te staven, zijn er duchtige bewijzen noodig, meer afdoende
dan tot dusver zijn aangevoerd: er blijft dus nog ruimte voor verdere
onderzoekingen. De Samojeden koken hunne spijzen niet; het is mij
onbekend, of zij menschenvleesch eten; wel weet ik dat zij het vleesch
der rendieren rauw verslinden. Hunne jacht- en zwerftochten steeds
verder uitstrekkende, zijn de Samojeden, aanvankelijk in het hooge
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.